de nationale coöperatieve raad
voor land- en tuinbouw
van algemeen-coöperatief
naar agrarisch-coöperatief
doel en werkzaamheden
30
mr. m. g. de vries van de n.c.r.
De voorgeschiedenis van de Nationale Coöperatieve
Raad voor land- en tuinbouw dateert reeds van 1934. In
dat jaar achtte een aantal centrale coöperaties en de
centrale van de verbruikscoöperaties het noodzakelijk om
zich naar buiten als eenheid te presenteren in een
vereniging genaamd de Nationale Coöperatieve Raad. In
deze periode was de Nationale Coöperatieve Raad vooral
bedoeld als een organisatie ter verdediging van de
coöperatieve gedachte en de coöperatieve
samenwerkingsvorm in het algemeen, als antwoord op
(crisis)maatregelen, zowel van overheidswege als van het
particuliere bedrijfsleven, die onvoldoende recht deden
aan respectievelijk gericht waren tegen de onderneming
in de coöperatieve rechtsvorm.
Hoewel bedoeld als een algemeen coöperatief orgaan
heeft de N.C.R. gedurende zijn bestaan slechts CO-OP
Nederland als enige niet-agrarische coöperatie als lid
gehad; zijn ledenbestand had een overwegend agrarisch
karakter. Hieruit vloeide voort een steeds nauwere
samenwerking met de drie standsorganisaties van boeren
en tuinders: K.N.B.T.B., K.N.L.C. en N.C.B.T.B. Deze
samenwerking resulteerde in 1966 in de oprichting van
de Nederlandse raad van overleg voor land- en tuinbouw
- de naam spreekt voor zich - waarin deelnamen 17
centrale landbouwcoöperatieve organisaties, de 3
C.L.O.'s en de N.C.R., waarvan deze coöperatieve organi
saties eveneens lid waren. De logische afsluiting van de
hierboven geschetste ontwikkeling was de in 1970 gerea
liseerde reorganisatie van de Nationale Coöperatieve
Raad voor land- en tuinbouw, afgekort N.C.R., met als
leden de 3 C.L.O.'s en de centrale landbouwcoöperatieve
organisaties. CO-OP Nederland trok zich uit de organisa
tie terug, maar overeengekomen werd, dat, waar mogelijk
en nuttig, contact zou blijven bestaan.
Het samenbrengen van standsorganisaties en coöperaties
is een logische en zinvolle zaak. Zowel standsorganisa
ties als coöperaties zijn immers organisaties die door
boeren en tuinders zijn opgericht om hun economische en
sociale belangen te behartigen.
Een zo goed mogelijke vervulling van hun taak vereist een
regelmatig overleg en een beleid dat door betrokkenen
als juist wordt ervaren.
Aan de bestuurstafel worden dan ook veel gemeenschap
pelijke problemen besproken. Daardoorheen loopt de
rode draad van de structurele ontwikkelingen in land- en
tuinbouw.
De in de loop van de jaren gewijzigde opvattingen over
de coöperatie hebben hun invloed gehad op de doelstel
ling van de nieuwe organisatie.
Zo wordt niet alleen de bevordering van de coöperatie,
maar ook die van andere overeenkomstige samenwer
kingsvormen beoogd. Dit wil zeggen dat de rechtsvorm
coöperatie niet meer doorslaggevend wordt geacht voor
het al of niet in de praktijk als coöperatie fungeren. Het
is goed denkbaar dat middels een ander samenwerkings
verband, bijv. een naamloze vennootschap, het doel van
de coöperatie wordt verwezenlijkt. Aan de andere kant
kan een coöperatieve vereniging zo zijn opgezet dat zij
niet beantwoordt aan de eisen, die daaraan redelijkerwijs
mogen worden gesteld.
Dit neemt niet weg, dat de rechtsvorm coöperatie toch
wel wordt gezien als de meest in aanmerking komende
om coöperatief op te trekken. Dat de N.C.R. de rechts
vorm van de coöperatieve vereniging nog steeds ter
harte gaat blijkt wel uit het feit dat in 1971 een
commissie is ingesteld die de structuur van de grote,
primaire coöperatie onderzoekt en een aantal uitspraken
en aanbevelingen hoopt te doen over bestuurlijke, organi
satorische, zakelijke en financiële problemen waarmee
het toenemende aantal grote, primaire coöperaties nu en
in de toekomst wordt geconfronteerd. Natuurlijk kan niet
worden verwacht dat de commissie een ideaal model zal
kunnen geven dat door alle grote coöperaties kan
worden toegepast; daarvoor verschillen de coöperatieve
verenigingen in hun interne organisatie te veel van
elkaar. Wel zal zij de denkstof en bouwstenen geven die
kunnen helpen grote coöperaties in te richten naar de
eisen van de tijd.
Een ander voorbeeld van de betrokkenheid van de N.C.R.
bij de coöperatieve rechtsvorm is de grote aandacht die
door de zgn. juristenvergadering - bestaande uit juristen
van de leden-organisaties - aan het juridische kleed van
de coöperatie in boek 2 van het nieuwe Burgelijk
Wetboek is geschonken. Vanaf de indiening van het
wetsontwerp in 1954 tot op heden - de wet is nog
steeds niet ingevoerd - heeft tussen de N.C.R., regering
en parlement een levendig contact bestaan over allerlei
principiële en praktische vraagstukken.
Als voornaamste struikelblok is blijven bestaan de voor
gestelde verandering in de definitie van de coöperatie die
onder meer inhoudt, dat coöperaties zich slechts in
bijkomstige mate met niet-ledenverkeer mogen bezighou
den.
Aangezien onder de Wet van 1925 geen beperking op dit
punt was aangebracht en sommige coöperaties (banken)
zich - doorgaans uit economische noodzaak, - in toe
nemende mate met niet-ledenverkeer gingen bezighouden
betekent de nieuwe definitie een terugdraaien van de klok.