meer zeggenschap en
mondigheid
10
ontwikkeling sociaal beleid
werknemers duidelijk versterkt om tegemoet te komen
aan een aantal wensen van die zijde.
Basis van deze wettelijke regelingen is geweest een in
1964 verschenen rapport van de Commissie-Verdam,
aangevuld met nadere adviezen van de Sociaal-Economi
sche Raad aan de regering. Deze commissie onder
voorzitterschap van prof. Verdam was in 1960 ingesteld
door de regering met als opdracht de bestudering van
een herziening van het Ondernemingsrecht.
Als eerste van deze wetten kan worden genoemd de
Wet op de Jaarrekening. Deze wet beoogt het geven
van een betere informatie over de financiële situatie van
het bedrijf ten behoeve van belanghebbenden. Onder die
belanghebbenden worden in de wet ook de werknemers
van de onderneming met zoveel woorden genoemd.
Verder kan gewezen worden op de wet op de herziening
van het enquêterecht. In deze wet worden bepaalde in
stanties bevoegd verklaard tot het uitlokken van een
enquête over de gang van zaken in het bedrijf.
Ook hier hebben de werknemers invloed gekregen, omdat
tevens een vereniging van werknemers, die in de onder
neming werkzame personen onder haar leden telt, de
bevoegdheid tot het uitlokken van een enquête heeft
gekregen. Vooraf moet dan wel de Ondernemingsraad
zijn standpunt hebben gegeven. In feite derhalve weer in
twee opzichten een versterking van de positie van de
werknemers.
Als derde wet en als in feite belangrijkste regeling, mag
volgens de heer Brust gelden de nieuwe Wet op de
Ondernemingsraden, die inhoudt, dat elke onderneming
met meer dan 100 werknemers een Ondernemingsraad
moet hebben.
Aan de Ondernemingsraad wordt voortaan een aantal zeer
belangrijke rechten toegekend. Allereerst een recht op
informatie. De Ondernemingsraad heeft er recht op om
tweemaal per jaar te vernemen hoe de algemene gang
van zaken in het bedrijf is en deze met de bedrijfsleiding
te bespreken. Ook heeft de Ondernemingsraad recht op
informatie over het gevoerde algemene beleid ten aanzien
van aanstelling, beloning, opleiding, promotie en ontslag
van de in de onderneming werkzame personen. Verder
heeft de Ondernemingsraad het recht gekregen om
advies uit te brengen in een aantal voor de onderneming
zeer belangrijke aangelegenheden, zoals fusie, bedrijfs
sluiting, reorganisatie of wijziging van de plaats waar de
onderneming is gevestigd. Ditzelfde adviesrecht heeft een
Ondernemingsraad in voor het personeel belangrijke aan
gelegenheden, zoals de vaststelling of wijziging van een
tarief of andere beloningsregeling, een opleidingsmaat
regel, een beoordelingssysteem, een der hoofdlijnen van
het aanstellings-, ontslag- of promotiebeleid en een maat
regel op het gebied van het bedrijfsmaatschappelijk werk.
Tenslotte heeft de Ondernemingsraad nog een belangrijk
recht tot medebeslissen, namelijk over invoering of
wijziging van pensioenregelingen, winstdelingsregelingen
of spaarregelingen en een werktijd- of een vakantierege
ling. De ondernemer dient de instemming van de Onder
nemingsraad te verkrijgen, alvorens hiertoe te mogen
overgaan.
De vierde wet, die een uitbreiding betekent van de
bevoegdheden van de werknemers, is de structuurwet. In
tegenstelling tot de drie eerder genoemde wetten, geldt
deze structuurwet alleen voor grote naamloze vennoot
schappen en besloten vennootschappen, die voldoen aan
een bepaald criterium met betrekking tot het vermogen
en het personeelsbestand.
Deze grote vennootschappen worden verplicht een Raad
van Commissarissen van ten minste drie personen in te
stellen. Voor de werknemers is daarbij van belang, dat
ook de Ondernemingsraad personen voor benoeming tot
commissaris kan voorstellen en dat de Ondernemings
raad een vetorecht heeft ten aanzien van een door de
Raad van Commissarissen voorgenomen commissaris
benoeming. Verder kan de Ondernemingsraad tussentijds
om ontslag van een Commissaris verzoeken, wanneer zij
daartoe redenen aanwezig acht.
Al deze rechten betekenen belangrijke verstevigingen van
de positie van de werknemers in het bedrijf.
Dit geldt ook voor een buitenwettelijke regeling, welke
naast de genoemde wetten tot stand is gekomen, nl. het
SER-besluit fusiegedragsregels van 1971, ook wel geheten:
de SER-fusiecode.
Daarbij wordt aan bedrijven en instellingen de verplich
ting opgelegd om bij een voorgenomen fusie de vakbon
den in te lichten over de fusie en hen de motieven
daartoe uiteen te zetten. Daarnaast bestaat de verplich
ting om in dat geval tevens met de vakbonden overleg te
plegen over het na de fusie te voeren sociale beleid.
Wanneer wij de ontwikkeling van de laatste jaren over
zien, moeten wij concluderen, dat de factor arbeid - en
dus de positie van de werknemers - voortdurend in
betekenis toeneemt. Wij zien ook, dat daarbij niet eens
meer zozeer de materiële aspecten voorop staan als wel
de immateriële, de meer ideëel gerichte aspecten. Want,
zoals reeds eerder is gesteld, de materiële positie van de
werknemers is sterk verbeterd, doordat het reële loon-
en salarisniveau belangrijk is verhoogd.
In de meeste bedrijven zijn ook de secundaire arbeids
voorwaarden aanzienlijk verbeterd, hoewel er in dit
opzicht nog wel verlangens bestaan, zoals een langere
vakantie of een hogere vakantietoeslag, doch dit zijn
geen essentiële verbeteringen meer.
Verder vormen de sociale voorzieningen thans een prach
tig afgerond pakket, waarbij niet veel desiderata meer
bestaan. Ons systeem is zelfs langzamerhand zo ingewik
keld en complex geworden, dat de Sociaal-Economische
Raad aan de organisatiebureaus Berenschot en Bosboom
en Hegener heeft gevraagd te onderzoeken hoe de uit
voeringsstructuur van de sociale wetten kan worden ver
beterd en overzichtelijker kan worden gemaakt.
Het rapport is inmiddels uitgebracht en is momenteel in
studie bij de Sociaal-Economische Raad.
Ten slotte is nog een verbetering in de materiële sfeer
tot stand gekomen door het bezitsvormingsbeleid, dat
duidelijk is gestimuleerd zowel door de regering als door
werkgevers en werknemers. Er zijn de laatste jaren in dit
kader een aantal regelingen gekomen, die de vorming
van eigen duurzaam bezit hebben gestimuleerd. Binnen
kort zal daaraan worden toegevoegd, de mogelijkheid tot
het invoeren van het zogenaamde spaarloon waarover
elders in dit nummer uitvoerig wordt bericht.
Uit de beschouwing over deze materiële aspecten mag
worden geconcludeerd, dat door het in ons land tot
dusverre gevoerde sociale beleid in dit opzicht veel tot
stand is gebracht, aldus de heer Brust. Verbeteringen in
materieel opzicht hebben voor de werknemers niet langer