24 miljoenennota 1973 blijven achter bij het gewenste niveau. Anderzijds daalde dit jaar het prijspeil van onze invoer, terwijl de loonkos tenstijgingen zodanig door produktiviteitsstijgingen wor den opgevangen dat de loonkosten per eenheid produkt in onze verwerkende industrie dit jaar per saldo minder stijgen dan in het concurrerende buitenland. Of korter gezegd: onze concurrentiepositie met het buitenland wordt door de prijsstijgingen nauwelijks aangetast. Onze betalingsbalans vertoont mede als gevolg van het achter blijven van aankoop van investeringsgoederen in het buitenland dan ook een groot surplus en ook de winsten in het bedrijfsleven ontwikkelen zich onverwacht gunstig. Het is duidelijk dat een dergelijke situatie, die eigenlijk vol controversen zit, het moeilijk maakt - zowel voor de regering als voor de oppositie - om te komen tot een weloverwogen meerderheidsbeleid. Van groot belang voor de economie van ons land is de loonmatiging die de regering voorstelt. Men vindt de gevolgen daarvan becijferd in de Macro-Economische Verkenning, als een van de vele „varianten". Zonder doelbewuste inkomensmatiging kan de loonstijging ten ge volge van een initiële contractloonstijging van 4,5 a 5 procent, maar daarnaast ook door „overloop", door hogere sociale lasten van de werkgevers, door incidente le loonsverhogingen en door prijsindexering oplopen tot 13 procent. Zoals reeds werd opgemerkt mikt de rege ring op een „matiger" loonsomstijging van in totaal 9 procent. Een dergelijke matiging heeft gunstige gevolgen voor de werkgelegenheid - ook in 1974 - en zij leidt via een vermindering van de invoer (door minder binnen landse koopkracht) en door stijging van de export (dank zij een geringere aantasting van onze concurrentiepositie) tot een aanzienlijk gunstiger betalingsbalans. Het saldo van de lopende rekening op onze betalingsbalans zou daardoor in 1973 700 miljoen en in 1974 nog eens 300 miljoen hoger komen te liggen. Van de vele fiscale maatregelen die de regering voorstelt, vermelden wij er slechts enkele. Op de eerste plaats is daar de hoogst belangrijke invoering van een belasting vrije oudedagsreserve voor zelfstandigen. De fiscus brengt daarvoor een offer van 235 miljoen gulden. Van belang is ook de fiscale tegemoetkoming aan de midden inkomens, die de regering 240 miljoen gulden kost. Daar staat tegenover dat de inflatiebijstelling van de tarieven voor de loon- en inkomstenbelasting niet helemaal zal worden doorgevoerd, maar voor slechts tachtig procent - opbrengst voor de regering 190 miljoen - terwijl de structurele wijziging van de inkomstenbelasting gepaard zal gaan met een tariefverhoging die voor de overheid 500 miljoen zal opleveren. De ingrijpendste maatregel echter met de grootste op brengst - 1.200 miljoen - vormt de verhoging van het algemene BTW-tarief van 14 tot 16 procent, onder gelijktijdige optrekking van het „lage tarief" van 4 tot 5 procent. In de loop van de jaren heeft er een duidelijke verschuiving plaats gevonden van de directe naar de indirecte of kostprijsverhogende belastingen, en met name naar deze omzetbelasting. In 1964 beliep het aandeel van de omzetbelasting in de totale belastingop brengst nog geen 18 procent, in 1973 gaat het 26 procent belopen Ook de stijging die zich sinds 1964 in de belastingdruk voordeed een stijging van 25,8 tot 29,5 procent, dus in totaal 3,7 punten) is voor tachtig procent een gevolg van verhoging van de geheven omzetbelas ting (BTW) Tegenover de uitgaven van 43,1 miljard gulden verwacht de overheid in 1973 aan belastingontvangsten en overige inkomsten een bedrag van 40,1 miljard gulden. Er resteert dus een begrotingstekort van 3 miljard. Het te verwachten kastekort zal echter minder groot zijn, ener zijds doordat de te verrichten uitgaven ten dele tot na 1973 kunnen worden uitgesteld, terwijl daartegenover de ontvangsten de ramingen vermoedelijk zullen overtreffen, onder meer ten gevolge van een sterke stijging van de opbrengst van de vennootschapsbelasting. Minister Nelis- sen begroot het verwachte kastekort op 2,5 miljard gulden. Dit bedrag kan vrijwel helemaal worden gedekt door de middelen die in 1973 zullen binnenkomen op de voorinschrijfrekening. Dat betekent dat de overheid in 1973 geen massaal beroep zal hoeven te doen op de open kapitaalmarkt.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 26