24
miljoenennota 1973
blijven achter bij het gewenste niveau. Anderzijds daalde
dit jaar het prijspeil van onze invoer, terwijl de loonkos
tenstijgingen zodanig door produktiviteitsstijgingen wor
den opgevangen dat de loonkosten per eenheid produkt
in onze verwerkende industrie dit jaar per saldo minder
stijgen dan in het concurrerende buitenland. Of korter
gezegd: onze concurrentiepositie met het buitenland
wordt door de prijsstijgingen nauwelijks aangetast. Onze
betalingsbalans vertoont mede als gevolg van het achter
blijven van aankoop van investeringsgoederen in het
buitenland dan ook een groot surplus en ook de winsten
in het bedrijfsleven ontwikkelen zich onverwacht gunstig.
Het is duidelijk dat een dergelijke situatie, die eigenlijk
vol controversen zit, het moeilijk maakt - zowel voor de
regering als voor de oppositie - om te komen tot een
weloverwogen meerderheidsbeleid.
Van groot belang voor de economie van ons land is de
loonmatiging die de regering voorstelt. Men vindt de
gevolgen daarvan becijferd in de Macro-Economische
Verkenning, als een van de vele „varianten". Zonder
doelbewuste inkomensmatiging kan de loonstijging ten ge
volge van een initiële contractloonstijging van 4,5 a 5
procent, maar daarnaast ook door „overloop", door
hogere sociale lasten van de werkgevers, door incidente
le loonsverhogingen en door prijsindexering oplopen tot
13 procent. Zoals reeds werd opgemerkt mikt de rege
ring op een „matiger" loonsomstijging van in totaal 9
procent. Een dergelijke matiging heeft gunstige gevolgen
voor de werkgelegenheid - ook in 1974 - en zij leidt
via een vermindering van de invoer (door minder binnen
landse koopkracht) en door stijging van de export (dank
zij een geringere aantasting van onze concurrentiepositie)
tot een aanzienlijk gunstiger betalingsbalans. Het
saldo van de lopende rekening op onze betalingsbalans
zou daardoor in 1973 700 miljoen en in 1974 nog eens
300 miljoen hoger komen te liggen.
Van de vele fiscale maatregelen die de regering voorstelt,
vermelden wij er slechts enkele. Op de eerste plaats is
daar de hoogst belangrijke invoering van een belasting
vrije oudedagsreserve voor zelfstandigen. De fiscus
brengt daarvoor een offer van 235 miljoen gulden. Van
belang is ook de fiscale tegemoetkoming aan de midden
inkomens, die de regering 240 miljoen gulden kost. Daar
staat tegenover dat de inflatiebijstelling van de tarieven
voor de loon- en inkomstenbelasting niet helemaal zal
worden doorgevoerd, maar voor slechts tachtig procent
- opbrengst voor de regering 190 miljoen - terwijl de
structurele wijziging van de inkomstenbelasting gepaard
zal gaan met een tariefverhoging die voor de overheid
500 miljoen zal opleveren.
De ingrijpendste maatregel echter met de grootste op
brengst - 1.200 miljoen - vormt de verhoging van het
algemene BTW-tarief van 14 tot 16 procent, onder
gelijktijdige optrekking van het „lage tarief" van 4 tot 5
procent. In de loop van de jaren heeft er een duidelijke
verschuiving plaats gevonden van de directe naar de
indirecte of kostprijsverhogende belastingen, en met
name naar deze omzetbelasting. In 1964 beliep het
aandeel van de omzetbelasting in de totale belastingop
brengst nog geen 18 procent, in 1973 gaat het 26
procent belopen Ook de stijging die zich sinds 1964 in
de belastingdruk voordeed een stijging van 25,8 tot 29,5
procent, dus in totaal 3,7 punten) is voor tachtig procent
een gevolg van verhoging van de geheven omzetbelas
ting (BTW)
Tegenover de uitgaven van 43,1 miljard gulden verwacht
de overheid in 1973 aan belastingontvangsten en overige
inkomsten een bedrag van 40,1 miljard gulden. Er
resteert dus een begrotingstekort van 3 miljard. Het te
verwachten kastekort zal echter minder groot zijn, ener
zijds doordat de te verrichten uitgaven ten dele tot na
1973 kunnen worden uitgesteld, terwijl daartegenover de
ontvangsten de ramingen vermoedelijk zullen overtreffen,
onder meer ten gevolge van een sterke stijging van de
opbrengst van de vennootschapsbelasting. Minister Nelis-
sen begroot het verwachte kastekort op 2,5 miljard
gulden. Dit bedrag kan vrijwel helemaal worden gedekt
door de middelen die in 1973 zullen binnenkomen op de
voorinschrijfrekening. Dat betekent dat de overheid in
1973 geen massaal beroep zal hoeven te doen op de
open kapitaalmarkt.