I h bescherming van de spaarders de europese vereniging 13 voor meer dan de helft vroeger nooit iets met een bank of geldzaken te maken gehad te hebben. In het algemeen kan men zeggen, dat 25% van de jeugd geen „spaarder" is, noch op een bank, noch op eigen gelegenheid. Uit dit alles, gevormd door deels voorlopige indrukken, werd duidelijk, dat de jeugd een aparte benadering vereist. Organisaties als de onze dienen zich steeds af te vragen hoe zij de jeugd op de beste wijze kunnen aanspreken. Belangrijk daarbij is, dat die jeugd niet alleen materieel is ingesteld, maar ook vol eigen jeugdidealen zit. Daarvoor zal ze ook wel wat geld willen uitgeven. Aan de andere kant is wel gebleken, dat bijvoorbeeld voor reizen de jeugd niet veel wil uit geven. In ieder geval dient onze belangrijkste opgave te zijn ervoor te zorgen, dat de jongeren weten en ervan overtuigd zijn, dat de jeugd onze echte belangstelling heeft. Dat is ook de beste garantie, dat de jeugd de bank trouw blijft bij het ouder worden. Het is begrijpelijk, dat het punt „Jeugd" in 1973 op de volgende vergadering weer op de agenda zal staan. Een afgerond rapport kwam ter tafel over het onderwerp „De bescherming van de spaarder bij de coöperatieve banken". Dit werd uitgebracht door dr. W. Danckaert, directeur van de Centrale Raiffeisenkas te Leuven. In dit rapport, dat gezien de omvangrijkheid der materie detail kwesties moest laten rusten, werd zeer overzichtelijk voor ieder land de bescherming van de spaarder in drie onderdelen onderscheiden. Behandeld werden de be scherming door de wetgeving, die door de statuten en die door maatregelen, welke door de onderzochte instel lingen zelf zijn genomen. Om een indruk te geven van het onderwerp vermelden wij, dat voor ons land bij de verschillende onderdelen genoemd werden o.a. het toe zicht van De Nederlandsche Bank, de mogelijkheid van bepaalde landbouwkredieten onder garantie van het Borgstellingsfonds voor de Landbouw en de gemeentega rantie op grond van de regeling Eigen Woningbezit, verder diverse statutaire bepalingen (o.a. verbod uitke ring winst en de aansprakelijkheidsregeling), terwijl ten slotte de aanwezigheid van eigen garantiefondsen naar voren komt. De conclusie van het rapport is, dat overal een betrekke lijk goede wettelijke bescherming van de spaarder wordt aangetroffen en dat daarnaast ook door de betrokken instellingen in hun statuten en op andere wijze in goede, aanvullende beschermingsmaatregelen is voorzien. In de meeste landen treft men in de een of andere vorm garantiefondsen aan. Aan de werkgroep zijn uitvoerige mededelingen verstrekt over de werkzaamheden van de „Vereniging van coöpera tieve spaar- en kredietinstellingen bij de E.E.G." Dit geschiedde in een rapport van de voorzitter van die vereniging, mr. Ph. C. M. van Campen. De coöperatieve spaar- en kredietinstellingen hebben tot nu toe in hun dagelijkse werk de invloed van het integratieproces binnen de E.E.G. nog maar nauwelijks gevoeld. Dit zal echter in de toekomst wel anders gaan worden, want de E.E.G.-Commissie is begonnen studies voor te bereiden en voorstellen te doen voor de harmonisatie van de regelingen inzake het kapitaalmarkt- verkeer, inzake het toezicht kredietwezen, het systeem van kredietzekerheden, van de landbouwfinanciering, enz. Door al deze zaken zal ook de toekomst van de coöperatieve instellingen beslissend worden beïnvloed. Het is om die reden, dat de bij de C.E.A. en C.I.C.A. aangesloten organisaties van de E.E.G.-landen, twee jaar geleden besloten hebben, dat het de hoogste tijd werd ervoor te zorgen, dat hun belangen gemeen schappelijk tegenover de diensten van de Europese Commissie op een aangepaste wijze zouden worden vertegenwoordigd. In de herfst van 1970 kwam „De Europese Vereniging" tot stand. Op 1 januari 1971 werd te Brussel een eigen secretariaat gevestigd, dat wordt geleid door dr. J. Teichert, voorheen werkzaam in het Duitse coöperatieve kredietwezen. Er zijn in Brussel verschillende verwante verenigingen werkzaam, zoals de Spaarbankenvereniging, de Banken- De beide Italiaanse afgevaardigden dr. U. Baldini en P. de Luigi en de Luxemburgse afgevaardigde H. Medernach. federatie, de Federatie van Hypotheekbanken e.a. Sommi ge instellingen zijn tegelijkertijd lid van een of meer van die verenigingen. Van de zijde van de betrokken diensten van de Europese Commissie is de totstandkoming van de vertegenwoordi ging van de coöperatieve spaar- en kredietbanken op Europees niveau hartelijk begroet. Het werd aldaar tot dan toe als een gemis gevoeld, dat bij de uitwerking van de voorstellen van de Europese Commissie de stem van de groep van de coöperatieve kredietinstellingen niet kon worden gehoord. Het gevolg daarvan was, dat de Europese Commissie aan onze vereniging onmiddellijk na haar stichting een standpuntbepaling vroeg ten aanzien van een veelomvattend geheel van vragen. Daartoe heeft de Vereniging een aantal werkgroepen gevormd, die zich ieder met een groep vraagstukken bezighouden. De heer Van Campen liet de werkzaamheden van de groepen uitvoerig en helder de revue passeren. Wij bepalen ons tot enkele o.i. sprekende punten uit zijn rapport. De werkgroep die zich bezighoudt met de geld- en kapitaalmarkt wil bijvoorbeeld de aandacht van de Euro pese Commissie vestigen op scheefheid in de concurren tieverhoudingen tussen kleine, middelgrote en grote on dernemingen wat betreft de mogelijkheid van een beroep op de kapitaalmarkten. Zij pleit daarom voor een geïntegreerde Europese kapi taalmarkt en ziet daarbij als een bijzondere taak van de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 15