waarvoor rentesubsidies
maxima en minima
10
brusselse rentesubsidies
denken aan een procedure, zoals nu bij het Borgstellings
fonds wordt toegepast. Komen er veel aanvragen dan zou
de beoordeling wel eens lang kunnen duren.
Een andere mogelijkheid is het vaststellen van technische
normen, zoals veebezetting en invoering van bepaalde
typen bedrijfsgebouwen, waardoor men sneller kan wer
ken. Voor de overheid behoeft een dergelijke vereenvoudi
ging geen bezwaar te zijn, omdat de rentesubsidie alleen
gegeven wordt op door een bank verstrekte lening. De
overheid mag ervan uit gaan, dat de bank vertrouwen
heeft in de toekomst van een bedrijf, waaraan een lening
wordt verstrekt. Wel moet worden vastgesteld, dat de
ontwerpbesluiten ons hierover tot nu toe in het onzekere
laten en het zal belangrijk zijn welke instructies er komen
voor de Hoofdingenieurs directeuren, die met de toepas
sing worden belast.
Terwijl dus de omschrijving van degenen, die voor
rentesubsidies in aanmerking komen ruimte voor vragen
laat, zijn in de ontwerpbesluiten wel vrij nauwkeurig de
investeringen omschreven, waarvoor de subsidie kan
worden gegeven. Overeenkomstig de Brusselse richtlijn
is de pluimveehouderij uitgesloten van de nieuwe steun
maatregel.
Voor de gespecialiseerde varkenshouderij en voor de
tuinbouw was in september nog geen uitvoeringsbesluit
door het O - en S.-fonds voorbereid. Dat zal voor april
1974 wel moeten gebeuren, wil men niet in strijd komen
met de Europese richtlijn, waarin overigens voor de
varkenshouderij bepaalde beperkingen zijn opgenomen.
Tot nog toe gaat het alleen om de akkerbouwbedrijf
(60% van het arbeidsinkomen uit de akkerbouw), de
rundveehouderijbedrijven (zelfde 60% norm) en de z.g.
gecombineerde bedrijven, waarbij akkerbouw en rund
veehouderij gecombineerd zijn, in bepaalde gevallen sa
men met varkens en pluimvee.
De rentesubsidies worden verleend op leningen voor
maximaal 15 jaar bij bouwwerken en perceelsverbetering;
voor maximaal 6 jaar voor werktuigen. De subsidie wordt
niet langer gegeven dan de duur van de lening. De
subsidie mag niet worden gegeven voor de aankoop van
grond en ook niet voor de aankoop van vee.
Het laatste is overigens nog open voor discussie, omdat
de Brusselse richtlijn wel spreekt over subsidies voor de
eerste aankoop van rundvee, welke in het kader van een
ontwikkelingsplan wordt gedaan; men geeft hieraan ken
nelijk in Den Haag een andere uitleg.
De subsidie bedraagt voor alle gevallen 4%. Het is
mogelijk, dat de rentesubsidie wordt gekapitaliseerd. Het
zou bijvoorbeeld denkbaar zijn, dat na een afloopperiode
van enkele jaren, de subsidie voor de overige duur van
de lening wordt gekapitaliseerd en ineens wordt uitge
keerd. Een dergelijke verkorting van de subsidieperiode
kan het voordeel hebben, dat de overheid niet tot 1988
een post op de begroting moet hebben voor het uitkeren
van subsidies, die lange tijd geleden zijn toegezegd; op
die wijze wordt ruimte gemaakt voor een andere wijze
van structuurpolitiek, indien daar behoefte aan bestaat.
Er is een aantal grenzen gesteld aan het verlenen van de
rentesubsidie. Zonder dat de Brusselse richtlijn daartoe
verplicht heeft Nederland een minimum bedrag aan
investeringen van 20.000 gulden voor subsidie moeten
voordragen om zodoende de „kleine" gevallen weg te
houden en een overstroming met aanvragen te voorko
men.
Overeenkomstig de Brusselse richtlijn is per arbeids
kracht een grens gesteld aan de omvang van de
investering, die voor subsidie in aanmerking komt, nl.
144.800 gulden; bovendien is door ons land het aantal
arbeidskrachten, waarvoor een bedrijf subsidie kan aan
vragen op ten hoogste vier gesteld. Het maximaal voor
subsidie in aanmerking komende te investeren bedrag is
dus 579.200 gulden.
Voor bedrijven die voor subsidie in aanmerking komen,
omdat hun inkomen onder het vergelijkbaar inkomen
dreigt te geraken, zijn de genoemde maxima op 85% van
de bovenvermelde bedragen gesteld; ook in de Brusselse
richtlijn wordt deze 85 voor deze bedrijven genoemd.
De Nederlandse uitvoeringsbesluiten kennen verder twee
beperkingen, waarvan in de Europese richtlijn geen
sprake is. De eerste betreft de maximale veebezetting:
het aantal grootvee eenheden moet in een „redelijke"
verhouding staan tot de voor voederwinning beschikbare
grond, d.w.z. niet meer dan 4 stuks per ha. Op deze
wijze wil men subsidiëring van „koetels" tegengaan,
hoewel zulks door de maximalisatie van de te subsidiëren
investering steun aan mammoetbedrijven reeds is be
grensd.
Verder wordt de rentesubsidie voor de werktuigen beperkt
om een over-investering in machines te voorkomen. Er
moet een arbeidsbehoefte van ten minste drie volledige
arbeidskrachten zijn op het te subsidiëren bedrijf of
samenwerkende bedrijven. Ook kan er subsidie worden
gegeven, wanneer aangetoond wordt, dat de capaciteit
zo goed als geheel zal worden benut op het bedrijf of op
de samenwerkende bedrijven, waarvoor het ontwikkelings
plan geldt.
Men kan zich afvragen of werktuigencoöperaties en
loonwerkers onder deze subsidieregeling kunnen worden
geschoven; dit is wellicht mogelijk, een voorwaarde is