ontwikkelingsplan 9 Het gaat daarbij om het arbeidsinkomen, dat verdiend wordt door één man f V te 1 *f f verdiend. Dit beginsel is in de richtlijn van 1972 terug te vinden en moet nu door het O.- en S.-fonds in hanteerba re vorm worden gegoten. Als inkomen, dat vergelijkbaar is met hetgeen buiten de landbouw wordt verdiend, is genomen een bedrag van 400 gulden per week, d.w.z. 20.000 gulden per jaar. Het gaat daarbij om het arbeids inkomen, dat verdiend wordt door één man in een arbeidstijd van 2.210 uren per jaar. Om het totale inkomen van een bedrijf tot dit arbeidsinkomen te herleiden, moeten de inkomsten van de grond (gesteld op 3Va van de waarde) en van het eigen kapitaal (gesteld op 7'/a afgetrokken worden, terwijl het zo berekende arbeidsinkomen gedeeld moet worden door het werkelijk aantal gewerkte uren en vervolgens vermenigvuldigd met 2.210 uren; eerst dan is het vergelijkbaar met de genoem de 20.000 gulden. Is het zo berekende arbeidsinkomen minder dan 20.000 gulden, dan is één van de voorwaarden vervuld om voor rentesubsidies in aanmerking te komen; verdient men meer dan komt men niet in aanmerking, tenzij aangetoond kan worden, dat men in de toekomst onder deze grens zakt. Dit laatste is moeilijk aan te tonen en het ontwerp besluit geeft ook niet aan hoe dit moet gebeuren. De andere voorwaarden om voor rentesubsidies in aanmerking te komen, zijn onder meer: een voldoende vakbekwaamheid, het voeren van een elementaire bedrijfs economische boekhouding en verder dat men naar arbeidstijd en inkomen een bepaald percentage in de landbouw werkzaam is. Een belangrijke voorwaarde is ten slotte het overleggen van een zogenaamd ontwikke lingsplan. De ondernemer moet een plan overleggen, waaruit blijkt, dat zijn bedrijf in maximaal zes jaar per arbeidskracht een arbeidsinkomen oplevert, dat vergelijkbaar is met dat buiten de landbouw. Dat inkomen zal hoger moeten zijn dan de reeds genoemde 20.000 gulden per jaar; voor elk jaar dat de voltooiing van het startpunt af ligt, moet dit bedrag nl. met het stijgingspercentage van de reële inkomenstoename worden vermeerderd. Op het ogenblik zal dit waarschijnlijk een 3'/2% per jaar zijn, dus voor een zesjarig plan 25.000 gulden. In het ontwikkelingsplan zal moeten staan, welke investe ringen nodig zijn en welke grond eventueel bij het bedrijf zal komen. Op welke wijze zal worden beoordeeld of deze investeringen ook tot het bedoelde arbeidsinkomen zullen leiden, geven de Brusselse richtlijn en de Haagse uitvoeringsbesluiten niet duidelijk aan. Men zou kunnen

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 11