naar een sociaal huurrecht mr. c. j. b. ebeling Op 1 september jl. is een wettelijke regeling in werking getreden, waardoor in die gebieden, waar het huurbeleid is geliberaliseerd of met andere woorden, waar een aanzienlijk vrijer regime geldt voor de huurprijsregeling en de huurbescherming, enige bescherming aan de huurder wordt gegeven voor het geval de huurovereen komst van zijn woning wordt beëindigd. De wetgever wil hiermee voorkomen dat bij liberalisering van het huurbeleid de huurder geconfronteerd wordt met de uit 1838 stammende regels in het Burgerlijk Wetboek, welke zijn opgesteld in een tijd waarin men het belangrij ker vond de rechten van de eigendom te beschermen. De thans in onze maatschappij levende opvattingen over de positie van de huurder van woonruimte en de functie van de woning maken een terugkeer naar de uit de vorige eeuw stammende regeling ongewenst. De nieuwe wet, welke in het bestaande Burgerlijk Wetboek wordt ingebouwd, houdt zich bezig met de situatie welke ontstaat bij het einde van de huurovereen- komst van een woning. Deze wel als „sociaal huurrecht" aangeduide regeling geeft voorschriften omtrent de op zegging van huurovereenkomsten van woningen en de daarbij in acht te nemen termijnen en voorts de mogelijk heid van een speciale bescherming van de huurder van wie om bijzondere redenen op dat moment geen ontrui ming kan worden gevergd. Achtereenvolgens zullen hierna de verschillende van belang zijnde onderdelen van deze nieuwe wet worden behandeld. De wet heeft alleen betrekking op woonruimte waaronder wordt verstaan gebouwd onroerend goed - met de bijbehorende grond - dat als zelfstandige woning is verhuurd of een deel daarvan dat als woning is verhuurd. Hieronder vallen dus complete woningen, étages of kamers en ook ruimten welke als woonruimten zijn verhuurd maar tijdelijk door de huurder voor andere doeleinden worden gebruikt. Niet onder de wet vallen woonboten, woonwagens en vakantie- en seizoenwonin gen. Voor wat de beëindiging van de huurovereenkomst betreft geldt dat steeds opzegging moet plaats hebben en wel schriftelijk; volgens de voorheen geldende regels was opzegging alleen vereist wanneer de overeenkomst voor onbepaalde tijd was aangegaan. De overeenkomst voor een bepaalde tijd eindigde, door dat de termijn waarvoor de huur was gesloten, verstreek. Volgens de nieuwe wet is ook bij huurovereenkomsten van bepaalde tijd schriftelijke opzegging vereist. De huurder wordt dus tijdig herinnerd aan het feit dat zijn gebruik van de woning een einde gaat nemen zodat hij of tijdig een vervangende woning kan gaan zoeken, of maatregelen kan nemen om te trachten het gebruik van de woning te verlengen. Ter bescherming van de rechten van de huurder dient de verhuurder bij opzegging een bepaalde voorgeschreven termijn in acht te nemen, in de opzegging mededeling doen van de gronden die tot opzegging hebben geleid en voorts de huurder erop te wijzen dat hij aan de kantonrechter om verlenging van de huurovereenkomst kan verzoeken. Bij de laatst bedoelde verwijzing naar de

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 30