ll I- 27 teruggang van de garnalenvisserij Nieuw ingeschreven scheepshypotheken 2) 2 5 o-ë 3 2 investeringen en financiering - - - - - - - - - - - - - staat, wordt uitgebreid tot 6, van wie elke week één lid van de bemanning die week verlof heeft. TABEL 1. TOTALE AANVOER EN OPBRENGST PER TAK VAN VISSERIJ Aanvoer in miljoenen kg Opbrengst in miljoenen guldens Het aantal deelnemers aan de garnalen visserij is de laatste jaren snel afgenomen. Hiervoor zijn zowel natuurlijke als econo mische oorzaken te noemen. De garnalen- vangsten in het zuidwesten zijn wellicht door afsluiting van de zeegaten gedaald. Bovendien gaf de boomkorvisserij op plat vis betere bedrijfsresultaten, waardoor jongere garnalenvissers overgingen op de kottervisserij op platvis. Het zwaartepunt van de garnalenvisserij werd daardoor verplaatst naar het noorden van het land, doch ook daar voltrekt zich een overgang naar de visserij op platvis. In 1971 waren er nog slechts 145 kotters, waarvoor de garnalenvisserij het hoofdbe drijf was tegen 164 vaartuigen in 1970. De aangevoerde hoeveelheid daalde van 8,7 miljoen kg in 1970 tot 4,6 miljoen kg. in 1971. De opbrengst daalde van 16,6 miljoen gulden in 1970 tot 13,2 miljoen gulden in 1971. De gemiddelde besomming per vaar tuig was in 1971 in het algemeen lager dan in 1970. De vissers langs de Waddenzee konden daardoor geen gunstig bedrijfsre sultaat behalen. Het deel van een opva rende lag niet onbelangrijk lager dan in de kleine zeevisserij. 1960 1965 1968 1970 1971 1960 1965 1968 1970 1971 Grote zeevisserij 137 111 72 70 69 61 59 54 67 70 Kleine zeevisserij 51 88 91 101 116 39 91 127 162 190 Garnalenvisserij 13 15 9 9 5 10 17 16 17 13 IJsselmeervisserij 13 13 10 2 3 10 10 11 7 9 Mosselkwekerijen 67 96 99 74 83 8 12 14 20 13 Oesterkwekerijen 3 1 1 1 1 7 5 6 6 7 Overige visserijen 5 12 5 2 1 2 2 3 2 1 Totaal 289 336 287 259 278 137 196 231 281 303 Bron: C.B.S., L.E.I. TABEL II. RAMING VAN DE INVESTERINGEN. NIEUW INGESCHREVEN SCHEEPS- HYPOTHEKEN Raming van de investeringen Totaal Waarvan Totaal Waarvan Grote zeevisserij Kleine zeevisserij c tt> ra Q. 0 O co 0 ra o E c 0 0 CL 0 O CO 0 0 Cl ra o CO 0 0 O E CO 2 O) 0 CL 0 0 o c Q. C O 0 c/D .c n 0 0 C 0 O n In de visserij kent men, evenals in de koopvaardij, een reinvestmentcycle. Bij een ongunstige gang van zaken droogt de cashflow op en loopt de bouw van nieuwe schepen met enige vertraging terug. Bij een economische opleving herstelt de cashflow zich en gaat men met enige vertraging weer tot het in bedrijf brengen van nieuwe vaartuigen over. Scheepswer ven zijn daardoor zeer conjunctuur gevoe lig: tijden van overbezetting worden ge volgd door gebrek aan orders. Houdt men daarmede geen of te weinig rekening, dan kan dat leiden tot onoverkomelijke moei lijkheden. Tabel II geeft een overzicht van een raming van investeringen en van de nieuw ingeschreven scheepshypotheken op vis sersvaartuigen sinds 1960. De ongunstige bedrijfsresultaten van de grote zeevisserij in de jaren 1967 t/m 1969 leidden ertoe, dat in 1968 slechts 1 nieuwe trawler en in 1969 en 1970 geen enkele nieuwe trawler in bedrijf werd gebracht. De gunstige bedrijfsresultaten in 1969/1970 brachten een verbetering van de cashflow, waardoor in 1971 en 1972 weer nieuw gebouwde trawlers in bedrijf werden ge bracht. Voor de kleine zeevisserij ging de strenge winter van 1962/1963 met financiële moei lijkheden gepaard, hetgeen ertoe leidde, dat in 1965 en 1966 slechts weinig nieuwe 1960 97 79 25,3 12 11,2 37 11 10,1 24,7 4,7 18,9 1961 95 117 29,8 11 10,5 53 6 14,8 21,4 1,7 19,1 1962 64 59 23,0 8 6 8,2 40 15 12,4 26,8 6,3 19,3 1963 74 52 32,9 14 2 14,8 50 21 16,2 36,8 5,8 30,4 1964 58 71 30,4 8 9,8 41 20 17,0 32,3 2,9 28,8 1965 17 62 14,1 5 6,5 9 24 5,8 15,8 1,5 14,0 1966 30 65 23,9 6 10,9 18 23 9,9 17,5 1,6 15,2 1967 54 80 44,4 5 2 9,8 38 42 31,1 34,5 0,9 32,7 1968 51 51 42,7 1 2,0 44 44 39,1 36,8 3,9 31,3 1969 34 39 30,8 29 16 28,9 31,9 1,7 29,0 1970 25 12 24,2 19 10 22,8 27,1 2,3 23,3 1971 21 16 40,3 4 12,7 16 12 26,6 44,5 3,6 40,0 i) Bron: L.E.I. 2) Bron: C.B.S. kotters in bedrijf konden worden ge bracht. Enige teruggang van de bedrijfsresultaten in de kleine zeevisserij in de jaren 1968/1969 leidde tot een daling van de nieuwbouw. Ook hier dus de typische golfbeweging, afhankelijk van het verloop van de cashflow, die uiteraard nauw sa menhangt met het verloop van de rentabi liteit. De gevoeligheden van de visserij voor de cashflow wijst erop dat men zal moeten zorgen voor voldoende financieel weer standsvermogen. Vergelijkt men de raming van de investe ringen in nieuwe vissersvaartuigen met de nieuw ingeschreven hypotheken op vis sersvaartuigen (waaronder ook hypothe ken op tweedehands gekochte visserssche pen) dan blijkt, dat in de visserij met een hoog percentage vreemde middelen wordt gefinancierd. Voorts blijkt, dat de scheepshypotheek- banken slechts een bescheiden rol spelen bij de financiering van de visserij. Zij beperkten zich voornamelijk tot de grote zeevisserij. De overige banken, waaronder met name de landbouwkredietbanken, spelen daar entegen een belangrijke rol voor de finan ciering van de kleine zeevisserij.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 29