kroniek
van de
visserij
25
Uit een overzicht van de
Afdeling Visserij
van het L.E.I. inzake voorlopig
berekende gemiddelde
bedrijfsresultaten van de
visserij over 1971 blijkt, dat
in het algemeen goede
uitkomsten werden bereikt.
Zowel de totale aangevoerde
hoeveelheden als de
opbrengsten waren in 1971
hoger dan in het
voorafgaande jaar.
drs. a. g. u. hildebrandt
stijgende opbrengst
bedrijfsresultaten zeevisserij
In het bijzonder de zeevisserij had een
bevredigend jaar. De garnalenvisserij
daarentegen toont verdere achteruitgang.
De mosselkwekerijen hadden wel een gro
tere aanvoer, nl. een stijging van 75
miljoen kg. In 1970 tot 83 miljoen kg. in
1971, doch de opbrengst daalde van 20
miljoen gulden in 1970 tot slechts 13
miljoen gulden in 1971. De belangrijkste
oorzaak van deze daling zou toenemende
produktie en uitvoer naar Frankrijk van
Spaanse mosselen kunnen zijn.
De IJsselmeervisserij had in 1971 een
totale opbrengst van 9 miljoen gulden
tegen 7 miljoen gulden in 1970. Deze
hogere opbrengst was een gevolg van
aanzienlijke aanvoer van snoekbaars, die
een goede opbrengst had
Door het Ministerie van Landbouw en
Visserij werd het actieve visserijbeleid
voortgezet, waarvoor in 1971 8,5 miljoen
gulden ter beschikking stond.
Te vermelden valt een premieregeling
voor kwaliteitsverbetering voor enkele be
langrijke vissoorten. Voorts subsidiëring
van experimentele visreizen, zoals proef-
visserijen op rode steurgarnalen en ton
genvisserij in de Ierse zee. In beide ge
noemde gevallen waren de resultaten
gunstig.
Wederom werden financiële middelen ver
strekt voor sanering en vernieuwing van
de garnalenvissersvloot en voor verbete
ring van de zeewaardigheid van vissers
vaartuigen.
Begin 1971 werden verschillende verorde
ningen van de Europese Economische Ge
meenschap voor de visserij van kracht. In
verband daarmede werden een tweetal
producenten-organisaties opgericht ter
uitvoering van de betreffende verordenin
gen. Binnen de E.E.G. van de Zes is
Nederland het enige land met een export
overschot.
Door de komende uitbreiding van de
E.E.G. zal door toetreding van Noorwegen
en Denemarken de concurrentiepositie
voor de visserij worden verzwaard. De
Nederlandse visserij heeft echter een ster
ke positie op de Euromarkt, die men zal
moeten trachten te behouden.
Na een daling van de totale aanvoer van
vis-, schaal- en schelpdieren in 1970 t.o.v.
1969 steeg de totale aanvoer van 260
miljoen kg. in 1970 tot 278 miljoen kg. in
1971. De totale opbrengst steeg van 281
miljoen gulden in 1970 tot 303 miljoen
gulden in 1971. Tot deze stijging van de
totale opbrengst droeg in het bijzonder de
kleine zeevisserij bij door vermeerdering
van de opbrengst van 162 miljoen gulden
in 1970 tot 190 miljoen gulden in 1971.
Daarmede bedraagt het aandeel van de
kleine zeevisserij in de totale opbrengst
ruim zestig procent en zij is daarmede de
belangrijkste tak van de Nederlandse vis
serij.
De opbrengst van de grote zeevisserij
bedroeg in 1971 70 miljoen gulden tegen
67 miljoen gulden in het voorafgaande
jaar. Met ruim twintig procent in de
totale opbrengst is de grote zeevisserij de
tweede tak van de Nederlandse visserij.
De overige takken van visserij brachten in
1971 te zamen niet meer op dan 15 pro
cent van de totale opbrengst.
Ofschoon de gemiddelde besomming per
vaartuig van de grote zeevisserij de afge
lopen jaren een stijging toont, bleven de
gemiddelde bedrijfsresultaten in 1971 iets
achter bij die in het voorafgaande jaar.
Na een dieptepunt in 1968 leidde de betere
gang van zaken daarna tot een zodanige
cashflow, dat de rederijen in 1971 weer tot
nieuwbouw over gingen. In 1969 en 1970
vond geen nieuwbouw plaats, doch in 1971
werden vier nieuwe trawlers in bedrijf
gebracht, waarvoor een investering van 13
miljoen gulden nodig was.
Voor de grote zeevisserij is de wintervis-
serij op rondvis een verliesgevende perio
de, die door gunstige bedrijfsresultaten
van de haringvisserij in de zomermaanden
moet worden opgevangen.
De kleine zeevisserij met boomkorkotters
wordt de laatste jaren met ongeveer 450