33 wel aan de hoepelmaker geld gedeponeerd bij de Centrale Bank (die al 70.000,- van Leenbanken onder zich had) en bovendien heeft men een „stuk" aangekocht bij de Hypotheekbank Nederland. Over de verzekering van aan getekende geldzendingen tegen een tarief van een cent per honderd gulden zal wel op de Algemene Vergadering van de Cen trale Bank worden gesproken. Het was wel lastig, maar zal ook wel het nodige gemeesmuil hebben teweegge bracht dat plotseling bleek dat alle notu len (ja, óók van alle vorige vergaderin gen) getekend hadden moeten zijn door alle bestuursleden. Gelukkig werd de normale toestand in mei 1901 weer her steld zodat van toen af de ondertekening door voorzitter en secretaris weer vol doende garantie bleek te kunnen geven. In het begin van 1900 vroeg iemand 250,- ter leen op waarborg van aflos sing wanneer een (uiteraard) ander ie mand zou overlijden. Deze lening wilde men wel toestaan, maar dan moest wel een echt solide borg worden gesteld. Het spelletje ging dus niet door. De vreugde over de goede gang van zaken bij de Centrale Bank kon niet verhinderen dat een aanvrage voor 50,- voor aankoop van een koe werd afgewezen, alhoewel daarvoor hypotheek zou worden gegeven (I). Dat is niet het doel waarnaar wij streven. Op 29 juni 1900 werd bij uitzondering een vergadering gehouden ten huize van kas sier Kriellaars. Dat had een goede reden en opvallend was dat voorzitter Bolsius afwezig was, naar bleek om dezelfde re den. Bolsius had namelijk een brandkast aan de Bank aangeboden en gaf aldus weer een blijk van zijn toewijding, opof fering en belangstelling zowel voor de Boerenbond als voor de Leenbank. Hij stelde daarbij echter als voorwaarde dat na zijn overlijden gedurende 30 jaren jaarlijks een „gezongen jaargetijde" voor zijn zielerust gedaan moest worden. Men gevoelde echter meer voor een periode van 15 jaren, waarin jaarlijks een „jaar getijde" zowel in de parochiekerk van Schijndel als in die van Wijbosch gedaan zou worden, gezien het werkgebied van de bank. (En de kosten blijven dan immers gelijk?) Aldus werd de gepantserde brandkast in dank aanvaard, werden rechten en plichten in een plechtige ver klaring vastgelegd en werd dit stuk zeer zinvol in de nieuwe brandkast bij de „effecten" opgeborgen. Het voorstel van de secretaris om de heer Bolsius, met behulp van bijdragen van alle leden, op zijn vijftigste verjaardag een blijk van waardering aan te bieden ondervond aller instemming. Maar (onder de meest hoffelijke termen waarschijnlijk) werd toch uiteindelijk maar besloten om „hiermede nog eenigen tijd uit te stellen" totdat de kas van de Boerenbond en Paardenverzekering „ons daartoe in staat zal stellen" (hierbij zet Terugblikker en kele vraag- en uitroeptekens). Aldus kost het voorstel voorlopig nog niets, is iedereen tevreden en worden de notulen ondertekend door secretaris en loco-voorzitter van Heeswijk. En het blééf een kosteloze „goeie beurt" want op 5 augustus vroeg de heer Bolsius, het voor stel maar te vergeten omdat er zovelen zijn die zich voor het algemeen belang inspannen. Daarin had hij dan wel gelijk, maar deze opvatting strekt hem toch tot grote eer! Een aanvrage voor een lening ten behoeve van de verbouw van een huis werd afge wezen en dat niet alleen omdat het hier geen landbouwbedrijf betrof, maar ook omdat de levenswijze van de aanvragers nu niet bepaald tot goed voorbeeld strek te. Een argument dat nu een beetje bedil lerig aandoet maar toch ook weer een bewijs ervan is dat men bij de gestes van de bank zeer zeker de normen van een onberispelijke levenswandel in acht bleef nemen. Aldus hielp men daadwerkelijk mee om de levenssfeer in een kleine gemeenschap in evenwicht te houden. U herinnert zich nog wel dat het indertijd niet juist werd geacht om een klompen maker aan geld te helpen voor de aankoop van bomen. In 1900 was men al zó ver gegroeid en zoveel soepeler geworden dat aan een hoepelmaker (vrijwel verdwenen ambacht) onder de borg van een vermo gend kleermaker een paar honderd gulden geleend kon worden. Evenzo leende een vleeshouwer een bedrag onder borg van een huisschilder en dat leverde dan ook weer een paar leden méér op. Omdat uit 1900 een saldo van 582,13 resulteerde en de toestand zich dus blijk baar zeer gunstig ontwikkelde, kon men in de bus blazen en mocht de kassier bést een salaris van f 50,- per jaar ontvangen. Intussen (en er is geen nieuws onder de zon) ging de geldontwaarding voort en wende men aan het denken aan grotere getallen (die lang niet altijd een grotere waarde vertegenwoordigden) dan voor heen. En zo werd een lening van 2000,- toegestaan op een bedrijf dat in 1887 voor 4000,- was gekocht; maar dat gebeurde wel na enige overweging „alhoewel zijne handelingen ten overstaan zijner schoon moeder inderdaad afkeuring verdienden"! Daarentegen - en waar is de vaste lijn te ontdekken? - kreeg een aannemer die geld vroeg voor de bouw van een op te richten boterfabriek nul op het request, oftewel werd afgescheept. Per eind 1901 (en vergeet niet dat de genoemde „kleine belangen" voor de be trokkenen „grote belangen" kunnen zijn) wilde iemand een door hem bewoond huisje kopen en vroeg dientengevolge ƒ100,- ter leen voor het pandje dat wel vifjtien gulden huur per jaar deed. Helaas kon de borg niet schrijven dus moest er een schrijvende borg komen en moest 10,- per jaar worden afgelost. We lezen in deze „kleine historie" - want zo florissant was de toestand ten platte- lande nog niet - over armoede en zorg en over de moeite die gedaan moest worden om soms kleine bedragen terug te vorde ren. We lezen van allerlei uitvluchtingen om toch maar uitstel te kunnen krijgen; Oratio pro domo Het is vreselijk jammer dat op het verzoek tot toezending of beschikbaarstelling van historische stukken" vrijwel geen reacties worden ontvangen. Wellicht heeft men hiervoor, na de spanningen van de fusievergaderingen, nu eens meer aan dacht. Het vastleggen van de historie van een organisatie is immers geen luxe maar wel een noodzaak want daardoor wordt men steeds opnieuw bepaald bij het geheel eigene van die organisatie en - in ons geval - bij de onvervangbare menslievende basis van waaruit het gebouw van het (coöperatieve-)iandbouw- kredietwezen is opgetrokken en waaraan het zijn recht van bestaan ontleent. Wij mogen doodeenvoudig nooit vergeten dat, mèt Railfeisen, duizenden zich vrijwel belangeloos en met groot idealisme hebben ingezet om levenswaardige omstandigheden te scheppen voor honderdduizenden, verspreid over de gehele wereld (want ook dat wordt wel eens gebagatelliseerd!) Terugblikker wil dit beeld, zeer bescheiden en op eigen wijze, trachten vast te leggen, maar heelt daarvoor vanzelfsprekend medewerking nodig die kan bestaan uit het hem verstrekken van gegevens, in welke vorm dan ook, die het hem mogelijk maken de „kleine historie" te beschrijven. (De grote historie laat hij graag over aan daartoe meer bevoegden). Wanneer u hem wilt schrijven met adres: Coöp. Centrale Raifleisen-Bank t.a.v. Geschiedeniskamer St. Jacobsstraat 30 Utrecht zal hij u daarvoor zeer dankbaar zijn.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 33