28 vervanging ONBEWOONBAAR VERKLAARDE WONING volkshuisvesting en woningbouw dan 68.000,-. Richten we ons op de pre mie eigen woningen, dan komen deze gro tendeels overeen met deze premie (beleg- gings)woning. Wanneer we er van uitgaan, dat de aspirant-koper een hypotheek van 60.000,- moet nemen (de eigen middelen zijn veelal gering en zijn benodigd voor verdere inrichting) dan komen we daar mee op een jaarlast van 7.200,- (rente aflossing verzekering onderhouds kosten). Zou men uitgaan van een 30- jarige annuïteitslening van 8%, dan re sulteert een bedrag van 5.329,65 aan rente en afschrijving. Houden we nog rekening met onderhoud gn verzekering, dan komen we al snel op een jaarlast van 6.000,-. Uit deze cijfers blijkt, dat de koopkrachtige vraag gering zal zijn en bij een verdere stijging van de stichtingskos- ten nog wel verder zal afnemen. Aan de voortdurende stijging van de stichtings- kosten moet dan ook zo snel mogelijk een einde komen. De bestrijding van de voort hollende inflatie en een bevordering van de industrialisering van het bouwproces zijn daarvoor belangrijke voorwaarden. Op de tweede plaats moeten we ons afvragen of er nog voldoende kwantitatie ve (los van koopkrachtige) vraag is naar nieuwbouwwoningen. Deze vraag wordt bepaald door de ontwikkeling van de bevolkingsomvang, van het aantal huwe lijken, van de gemiddelde woningbezet ting, enzovoort. De sterk afnemende groei van onze bevolking heeft er toe geleid, dat we onze schatting omtrent de bevolking in het jaar 2000 steeds weer hebben moeten herzien. (Of de bevolking in het jaar 2000 werkelijk 17,1 miljoen inwoners telt, valt nog te bezien). Daardoor is de behoefte aan woningen aanzienlijk afgenomen. Het toenemend aantal huwelijken op steeds jongere leeftijd heeft een additionele vraag naar woningen tot gevolg. De gemiddelde woningbezetting, die een resultante is van diverse factoren (bevol kingsgroei, woningbouw, huwelijk, gezins grootte, welvaart) is in de loop der jaren gedaald. Door het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid werd in 1962 een gemiddelde woningbezetting van 3,1 in 2000 verwacht, welke in 1962 nog 4,2 was. Bij de huidige gang van zaken bereiken we reeds voor 1980 dit cijfer. Als resultan te van bovengenoemde factoren kan men verwachten, dat de noodzaak tot grote nieuwbouw minder dringend wordt. In het bovenstaande is nog geen aandacht geschonken aan de beperkte levensduur en de daaruit voortvloeiende noodzakelij ke vervanging van de woningvoorraad, welke factoren eveneens een belangrijke invloed hebben op de gemiddelde woning bezetting. Dat hier belangrijke problemen rijzen, moge blijken uit de volgende cij fers. In 1971 verdwenen om allerlei rede nen (afbraak, brand, verbouwing) 18.591 woningen (van 1968 tot en met 1971 totaal 73.742 woningen). Zou men op deze voet voortgaan met vervanging van de woning voorraad ad 3,9 miljoen ultimo 1971, dan zou het 195 jaar duren, voordat de laatste woning van 1971 is vervangen. Aldus stijgt de gemiddelde levensduur aanzien lijk, terwijl de gemiddelde kwaliteit voortdurend daalt. We kunnen ons nu afvragen hoe oud een woning mag wor den, voordat ze moet worden verbouwd en tenslotte moet worden afgebroken. Om ons heen zien we duidelijk hoe de situatie is bij woningen van 50 jaar. De meeste van deze woningen zijn verouderd. Met een grondige verbouwing zouden ze het misschien nog eens 50 jaar kunnen houden. Dit betekent dat de afbraak zou moeten worden verdubbeld, hetgeen des te meer noodzakelijk is nu de woningvoor raad met 25.000 per jaar verkrot. Daar naast dient grote aandacht aan de renova tie te worden geschonken om versnelling van het verkrottingsproces tegen te gaan. Een groot probleem, waarvoor men zich thans geplaatst ziet, is de financiering van de afbraak en herbouw. De huidige krapte van het overheidsbudget biedt een weinig rooskleurig perspectief aan deze vervan- gingsproblematiek. De vervanging van de woningvoorraad zal geïntegreerd moeten worden in het totaal beleid ten aanzien van de Volkshuisves ting. Zo lang de vervanging slechts een restpost blijft van de volkshuisvesting zal de verkrotting toenemen met alle nadelige fysieke en psychische gevolgen voor de eventuele bewoners.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 28