27
de overheidssteun
nota volkshuisvesting
de woningbehoefte
cieringsmiddelen daartoe worden door de
overheid beschikbaar gesteld, uit eigen
besparingen en uit daartoe op de kapitaal
markt (inclusief onderhandse leningen)
getrokken middelen. Of de overheid echter
over voldoende middelen ter financiering
van de woningwetbouw kan beschikken is
een vraag, die hier niet verder beantwoord
wordt.
De financieringsmiddelen voor de premie-
bouw moeten voor ten minste 10°/o uit
eigen middelen van de opdrachtgever ko
men, althans zeker waar een gemeente
garantie noodzakelijk is voor het verkrij
gen van additionele zekerheid. We moeten
hier echter een onderscheid maken tussen
premie huurwoningen en premie eigen
woningen.
Wat betreft de premie huurwoningen, die
in opdracht van woningbouwverenigingen
worden gebouwd, moet een langlopende
financiering worden gevonden. De wo
ningbouwverenigingen doen daarvoor een
beroep op ondernemingspensioenfondsen,
Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds en in
stitutionele beleggers. De premie eigen
woningen en de ongesubsidieerde wonin
gen worden grotendeels gefinancierd door
middel van hypothecaire leningen, welke
in overwegende mate worden gesloten bij
de landbouwkredietinstellingen en levens
verzekeringsmaatschappijen.
Wellicht krijgt men de indruk, dat de
opdrachtgevers tot nieuwbouw alle mid
delen voor de financiering moeten aan
trekken. Het tegendeel is echter waar; in
de periode 1967-1969 werd gemiddeld 30%
van de nieuwbouw uit eigen middelen van
de opdrachtgever gefinancierd.
We zagen reeds, dat het aandeel van de
premiebouw aanzienlijk is gestegen in het
laatste decennium. Daarmee heeft het be
drag aan toegekende premies een enorme
omvang aangenomen. Werd in 1965 nog
slechts 65,2 miljoen aan premies uitge
keerd, in 1971 was dit bedrag reeds toege
nomen tot 197,8 miljoen, terwijl voor 1972
een bedrag van 317,6 miljoen wordt ge
raamd. Daarbij is nog geen aandacht ge
schonken aan huursubsidies, waarop be
woners van zowel premiewoningen als
woningwetwoningenen ongesubsidieerde
woningen een beroep kunnen doen. Het
totale bedrag aan subsidies ten behoeve
van de nieuwbouw- en huursubsidies is
van 202 miljoen in 1965 opgelopen tot
670 miljoen in 1972. Bij voortzetting van
het huidige beleid wordt geschat dat in
1976 reeds een bedrag van 1.820 miljoen
aan nieuwbouw- en huursubsidies zal
worden uitgegeven, hetgeen tot de vraag
leidt of we niet op een verkeerd spoor
terecht gekomen zijn. Het is deze proble
matiek, die de hoofdschotel van de in april
jongstleden verschenen Nota Volkshuis
vesting vormt.
In deze nota kondigt de regering aan de
omzetting van het systeem van objectsub
sidie in het systeem van subject-subsidie:
niet de woning, maar de bewoner van een
woning zal worden gesubsidieerd.
Deze omzetting gaat evenwel gepaard met
enkele complementaire maatregelen, zon
der welke een dergelijke beleidsverande
ring zinloos is.
Uitgaande van de veronderstelling, dat
een huurquote van 1/6 a 1/7 van het
bruto-inkomen in het algemeen aanvaard
baar wordt geacht en zich baserend op het
woningbehoefte-onderzoek 1970, waaruit
bleek, dat 82 van alle huishoudens
minder dan 16% aan huur betaalt en dat
bovendien 84% van de woningvoorraad
van oktober 1970 in 1971 een huurwaarde
1965
50
50
1966
50
50
1967
47
53
1968
46
54
1969
44
56
1970
40
60
1971
23
77
had van 2.000,- of minder, acht de
regering een eenmalige huurverhoging
van 20%, naast de jaarlijkse huurverho
gingen mogelijk. Dat deze eenmalige
huurverhoging in grote mate door prakti
sche motieven - namelijk het verminde
ren van het aantal subsidie-kandidaten -,
wordt ingegeven, daarover wordt in de
Nota nauwelijks gesproken.
De Nota stelt, dat deze éénmalige huur
verhoging van 20 moet gelden voor de
hele woningvoorraad. Wanneer als doel
stelling van het huur- en subsidiebeleid
onder andere een harmonisch huurpa-
troon kan worden beschouwd, werkt deze
maatregel averechts, gezien de verschillen
in huurdruk tussen de verschillende wo
ningcomplexen. De harmonie wordt daar
door nog verder verstoord.
Bovendien zal het om al te grote financië
le moeilijkheden in vele huishoudens te
voorkomen aanbeveling verdienen de ver
hoging geleidelijker te laten verlopen,
wanneer deze noodzakelijk zou zijn. Be
treffen de bovengemaakte opmerkingen in
het bijzonder de huurwoningen, de wo
ningwetwoningen en premie huurwonin
gen, over de eigen woningen is de Nota
zeer summier. Er worden slechts enkele
opmerkingen gemaakt over het verhogen
van de garanties voor leningen ten behoe
ve van nieuwbouw en bestaande wonin
gen, over het hernieuwd invoeren van het
Bezitsvormingsfonds en het stimuleren
van het bouwsparen. Wat betreft het
bouwsparen wordt gewezen op het ver
strekken van renteloze leningen, het toe
kennen van individuele subsidies en het
onderzoeken van mogelijkheden om de
blokkeringstermijn voor gepremieerd spa
ren te verkorten, wanneer deze gelden
worden benut voor de aankoop van een
eigen woning.
15 85
8 92
8 92
18 82
20 80
19 81
24 76
Richten we tot nu toe aandacht vooral op
de financiering en het subsidiebeleid, dan
rijst nu de vraag in hoeverre een vergro
ting van de woningproductie noodzakelijk
c.q. wenselijk is. We stuiten daarbij op de
vraag voor wie deze woningen worden
gebouwd.
Op de eerste plaats is er een koopkrachti
ge vraag naar nieuwbouw, die evenwel
steeds kleiner wordt ten gevolge van de
sterk gestegen stichtingskosten. In de wo
ningwetsector bedragen de stichtingskos
ten minstens 56.500,- voor een eensge
zinswoning met vijf verblijfseenheden. Bij
een stijging van de bouwkosten in 1972
van 10% bedragen ze aan het eind van
het jaar reeds 61.000,-. Kijken we naar
de premie (beleggings)woningen van de
zelfde grootte, dan kosten deze woningen
minimaal 59.000,-. Echter ten gevolge
van het verschil tussen beleggingswonin
gen en woningwetwoningen (duurdere
uitvoering leidt tot een duurdere woning)
stijgen de stichtingskosten al snel tot
63.000,-. Eind 1972 kosten deze woningen
TABEL I
DE WONINGPRODUKTIE NAAR FINANCIERINGSWIJZE (IN VAN TOTAAL)
woningwet
premie
ongesubsidieerde
woningen
woningen
woningen
1965
43
25
32
1966
49
22
29
1967
54
21
25
1968
51
32
17
1969
41
44
15
1970
39
44
17
1971
37
47
16
TABEL II
WONINGWETWONINGEN
PREMIEWONINGEN
woningbouw
woningbouw
gemeenten
verenigingen
verenigingen
particulieren