nota volkshuisvesting en woningbouw 26 drs. a. peeters de financieringsbronnen van de woningbouw relatieve aandeel van de diverse opdracht gevers tot de verschillende woningen weergegeven. In de woningwetsector vindt een ver schuiving plaats in opdrachtgevers van gemeenten naar woningbouwverenigin gen; in de premiesector neemt het aandeel van de woningbouwvereniging eveneens toe, terwijl het aandeel van de particulie ren evenredig kleiner wordt. Zijn de gemeenten en de woningbouwver enigingen opdrachtgevers tot de bouw van woningwetwoningen, de benodigde finan- Kersvers ligt nog in ons geheugen het woningbouwrecord van 136.595 woningen in 1971. Ervan uitgaande dat de maande lijkse realisatie nog steeds boven die van de vergelijkbare periode van het vorig jaar ligt, komen diverse publikaties tot de stelling, dat dit record nog dit jaar zal worden gebroken. Of deze voorspelling werkelijkheid zal worden, zal men kun nen betwijfelen, gezien de afnemende groei van zowel het aantal begonnen als voltooide woningen in recente maanden. Naast de vraag of dat woningbouwrecord al dan niet gebroken zal worden, is een inzicht in de woningbouwproduktie met name de verdeling naar financieringswijze zeer belangrijk, (zie tabel I). Afgezien van de fluctuaties kunnen we constateren, dat zowel het aandeel van de woningwetwoningen als dat van de onge subsidieerde woningen aanzienlijk is te ruggelopen. Anderzijds is het aandeel van premiewoningen belangrijk gestegen. In verband met de financiering van de wo ningbouw is het verder noodzakelijk aan dacht te schenken aan de opdrachtgevers tot de bouw. In de ongesubsidieerde sector worden alle woningen gebouwd in op dracht van particulieren. Tot opdrachtge vers tot de bouw van woningwetwoningen moeten gemeenten en woningbouwvereni gingen worden gerekend, tot de bouw van premiewoningen woningbouwverenigingen en particulieren. In tabel II wordt het

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 26