En ten slotte mag men de statussymbolen
niet vergeten zoals sieraden, bontjassen
en vooral: de auto en eventueel de tweede
auto.
Tot de overheidsbestedingen in deze (com-
sumptieve) sfeer behoren onder meer de
gedwongen defensie-uitgaven, de uitkerin
gen ingevolge sociale verzekeringen en
alle overige bestedingen, die dienen voor
de opbouw van een gezonde sociale infra
structuur, zoals de uitgaven ten behoeve
van goedkope huisvesting, van recreatie
centra, theaters, gemeenschapshuizen, bi
bliotheken, radio- en teeveeuitzendingen
en dergelijke. Tot die bestedingen behoren
ook de uitgaven, die men vroeger bestem
pelde met „armenzorg".
Ook in de orde van de investeringen vindt
men een voortdurend en toenemend be
roep op de middelen. Men kan van mening
verschillen over de vraag in hoeverre
bijvoorbeeld de uitgaven voor woning
bouw van consumptieve aard zijn en in
hoeverre niet. Voorzieningen als wegen en
kanalen en zee- en luchthavens liggen
misschien duidelijker op het terrein van
de investeringen.
Ook in de nijverheid wordt in toenemende
mate geïnvesteerd, enerzijds tengevolge
van de bevolkingsgroei, anderzijds, en
misschien nog meer, door een versnelde
technologische ontwikkeling. Ze heeft ten
gevolge, dat allerlei uitrustingen zeer snel
verouderen, zodat men ze afschrijft in
perioden van niet meer dan twee of drie
jaar, ook al zijn ze na die drie jaren
technisch nog zeer goed. Het beroep op de
beperkt beschikbare middelen wordt daar
door uiteraard in hoge mate vergroot En
ook zijdelings leidt de versnelde afschrij
ving tot een hogere rentevoet. Zij heeft
immers tengevolge, dat een hoog renteper
centage voor de investerende ondernemer
minder bezwaarlijk is.
Door al die factoren heeft er na de oorlog
voortdurend een grote vraag bestaan naar
de schaarse middelen en de rentevoet
werd daardoor sterk omhoog gedreven.
Hoe schaars die middelen zijn, wordt
bepaald door de omvang van de besparin
gen.
Onmiddellijk na de oorlog bestond er een
grote investeringsbehoefte, zowel in de
industrie als in de sectoren van huisves
ting en transport. Dat was niet alleen een
gevolg van vernielingen en beschadigingen
tijdens de oorlog, maar ook van het feit,
dat men in de oorlogsjaren niet of niet
voldoende had kunnen vervangen. Ook
wenste men nu in allerlei sectoren - de
huisvesting, het transport, het onderwijs,
de ziekenhuizen, e.d. - betere uitrustin
gen dan vroeger. Bovendien was na de
oorlog voor een aantal landen - Frank
rijk, Nederland, Engeland - het koloniale
bezit als bron van besparingen opge
droogd. En ten slotte was er onmiddellijk
na de magere oorlogsjaren een grote „pro-
pensity to consume", waardoor vooral in
de eerste na-oorlogse jaren ongewoon
weinig werd gespaard.
Zo was er sinds de oorlog een fundamen
teel gebrek aan evenwicht tussen kapitaal-
vraag en kapitaalaanbod door een zeergro
te vraag naar middelen, die tot uiting kwam
in een opwaartse druk op de rente. In een
dergelijke situatie is een hoge rentevoet
niet te vermijden en het hoge renteniveau
van dit moment is dan ook structureel, en
er ligt volgens prof. Wilson - ook op
lange termijn - geen rentedaling in het
verschiet. Bij de bestaande „demand-pres-
sure" kan ook de overheid niet kunstmatig
de rente laag houden, zoals in diverse
landen is gebleken. Zo in Noorwegen waar
de regering jarenlang de woningbouw en
de lagere publiekrechtelijke lichamen met
rentemaxima „beschermde". Het gevolg
daarvan was, dat in deze beschermde
sectoren de vraag werd gestimuleerd, ter
wijl de kredietgevers hun middelen bij
voorkeur naar andere, beter renderende
sectoren dirigeerden. In de Verenigde Sta
ten leidde de „Regulation Q", die beper
kingen inhield voor de kredietrente, die
banken aan hun cliënten mochten vergoe
den, tot geldschaarste bij de banken, juist
in een tijd van grote kredietvraag bij de
Amerikaanse industrie. Vandaar het mas
sale beroep van Amerikaanse banken op
de Euromarkt, waar ze de in Europa
aangehouden dollars terugleenden.
Ook kan men de „demand-pressure" niet
compenseren door via een hoge spaarren-
te, de besparingen op te voeren. Een groot
deel van de besparingen verloopt semi-
automatisch en is weinig gevoelig voor het
renteniveau. Dat geldt op de eerste plaats
duidelijk voor de bedrijfsbesparingen (re
serveringen) die worden aangewend voor
zelffinanciering. Maar ook de creditrente
van spaarbanken heeft op het niveau van
de besparingen weinig invloed. En voor
die besparingen, welke via verzekerings
maatschappijen en pensioenfondsen lopen,
geldt dat nog sterker, want als een polis
eenmaal is gesloten (op basis van een
bepaalde rentevoet), dan hebben wijzigin
gen in de marktrente doorgaans geen
invloed meer. Bovendien kan een hoge
nominale rentevergoeding in een tijd van
inflatie geheel illusoir worden door snelle
prijsstijgingen. Een prijsstijging van 10
procent per jaar betekent, dat zelfs de
spaarder die 9 procent ontvangt, nog kapi
taal inteert.
In Finland heeft men wel geprobeerd om
met rente-indexering de besparingen te
stimuleren. Het systeem werkte zo, dat in
tijden van prijsstijging de creditrente
steeg, maar de basis-rente die de spaarder
kreeg, was een procent lager dan de
normale rente. Dit laatste had tengevolge,
dat de spaarders in tijden van stabiele
prijzen hun tegoeden lieten overboeken.
Een dergelijk systeem werkt dus alleen in
een inflatietijd. In andere landen - onder
meer in Engeland - worden de besparin
gen wel gestimuleerd door middel van
spaarplannen. Zij dragen in hoge mate tot
de besparingen bij en beliepen in Enge
land in januari 1972 ruim 2 miljard pond.
Maar toch verwacht prof. Wilson, dat de
rente ook in de toekomst hoog zal blijven
tengevolge van de grote bestedingsdrang,
zowel in de consumptieve sfeer als bij de
investeringen.