over de achtergrond
van de hoge rente
r
24
drs. r. r. freeman
In een lezing, op 6 mei jl.
gehouden voor afgestudeerden van
de Katholieke Economische Hoge
school in Tilburg sprak de Engelse
hoogleraar J. S. G. Wilson over de
huidige rente, en over de vraag
hoe dat renteniveau zich naar alle
waarschijnlijkheid in de komende
jaren zal ontwikkelen.
Professor Wilson, een leerling van
de wereldberoemde Hayek, is een
gezaghebbend monetair econoom,
die als 'Professor of Economics
and Commerce' zijn medewerking
verleent aan de universiteit van
Huil in Engeland. In talrijke landen
maakte hij - ook ter plaatse -
studie van het bankwezen en ook
in Nederlandse bankkringen is
prof. Wilson geen onbekende.
Hoewel men het rentetarief kan
beschouwen als een marktprijs
waarvan de hoogte bepaald wordt
door de omvang van vraag en
aanbod op de kredietmarkt,
belichtte prof. Wilson in zijn voor
dracht praktisch alleen facetten
van de vraagzijde, en men kan zijn
beschouwingen daarom enigszins
eenzijdig noemen. Daar staat
echter tegenover, dat in de enorme
geldvraag van de laatste decennia
allerlei oorzaken en achtergrond
factoren een rol spelen, die zo
sterk zijn en zo ingrijpend en van
blijvende aard, dat men op grond
daarvan nu al heel wat zeggen kan
over het renteniveau in de niet al
te verre toekomst.
In navolging van zijn leermeester prof.
Hayek benadrukt prof. Wilson de beteke
nis van de „reële" (niet-monetaire) ver
schijnselen in het economisch leven.
Ter inleiding van zijn eigenlijke onder
werp stelt spreker vast, dat de mens voor
tweeërlei doeleinden een beroep doet op
de hulpbronnen - goederen en diensten
- die hem ter beschikking staan, en die in
vergelijking met zijn wensen schaars zijn.
Die doeleinden zijn consumptie en investe
ring. Beide zijn noodzakelijk, want zonder
consumptie zou investering zinloos zijn, en
zonder investering zou men - afgezien
van technische ontwikkelingen, moderni
sering en uitbreiding - zijn versleten
duurzame goederen niet kunnen vervan
gen. De verhouding tussen de totale con
sumptie en de totale investering van een
volk kan binnen zekere grenzen schom
melen. Een teveel aan investering zou
ten slotte leiden tot een onevenredig groot
aanbod van consumptie-goederen, terwijl
anderzijds door overcomsumptie de totale
rijkdom van een volk wordt aangetast.
Voor beide doeleinden wensen de econo
mische subjecten veelal te beschikken
over middelen, die men niet zelf bezit.
Hier ontstaat het verschijnsel van de
rente, want die middelen worden geleend
tegen een bepaalde vergoeding voor het
verworven gebruiksrecht. Natuurlijk ziet
men vooral bij grote bedrijven, dat zij
hun investeringen gedeeltelijk zelf finan
cieren, maar doorgaans moeten zij daar
naast voor hun investeringen tegen een
rentevergoeding lenen. Dit betekent dat
zij elders middelen moeten vinden, die
door anderen niet onmiddellijk voor eigen
consumptie worden gebruikt en die dus
door hen worden „gespaard". Dit sparen
geschiedt grotendeels via instituten, zoals
spaarbanken, pensioenfondsen, verzeke
ringsmaatschappijen, beleggingsfondsen,
banken, e.d. Zij verzamelen de spaargel
den van particulieren en van bedrijven, en
ze geven die, waar nodig, aan kredietvra
gers door. Banken hebben bovendien de
mogelijkheid van kredietcreatie, maar dat
betekent niet, aldus prof. Wilson, dat de
maatschappij zou kunnen beschikken over
meer niet-consumptiemiddelen dan ze be
reid is te sparen.
In de geschiedenis vindt men wellicht
meer perioden met inflatie dan tijden,
waarin zich geen inflatie voordeed, en de
monetaire autoriteiten van de diverse lan
den hebben wel getracht die inflatoire
tendensen te keren door beïnvloeding van
het geldaanbod. Een van hun wapens was
de rente: de discontopolitiek, waarmee ze
echter niet alleen invloed uitoefenden op
geldhoeveelheid en prijsniveau, maar ook
op de werkgelegenheid. Leidde een hoog
disconto tot een werkloosheidsniveau dat
politiek niet te verdedigen was, dan werd
de rentepolitiek omgekeerd.
Nog in het recente verleden leidden rente
niveau-verschillen tot internationale kapi
taalstromen, die de desbetreffende beta
lingsbalansen bedreigden en de bedoelde
monetaire politiek verstoorden. Zo vertoont
het renteniveau als monetair verschijnsel
allerlei schommelingen van korte duur
tengevolge van uiteenlopende oorzaken.
Op den duur echter wordt het niveau van
de rente bepaald door niet-monetaire fac
toren, namelijk door de „reële" vraag naar
de „reële" hulpbronnen.
In zijn aanduiding van de achtergrond
van de huidige structureel-hoge rentevoet
stelt prof. Wilson dan ook niet - vereen
voudigend - de middelen in hun totali
teit, tegenover de totale bestedingen om
dan te zien of en in hoeverre elk van die
bestedingsdoeleinden kan worden terugge
drongen.
Zoals gezegd omvatten zij consumptieve
en investeringsbestedingen, beide zowel in
de particuliere als in de overheidssector.
In de particuliere consumptie ziet men
niet zozeer dat de consumenten méér eten
en drinken, alswel een - niet of slechts
moeilijk terug te draaien - verandering
van de eet- en drinkgewoonten, onder
meer in de richting van „more sophistica
ted drinks". De vakantieuitgaven nemen
toe: meer mensen maken grotere reizen,
en in groeiende mate gaat men naar het
buitenland. Op het terrein van de duurza
me consumptiegoederen wensen steeds
meer mensen een eigen huis, ook al omdat
het in grote mate waardevast is - en het
bezit van een tweede of een buitenhuis
wordt steeds meer verbreid.
Daarnaast geeft men meer uit voor „tools
of living" zoals - naast de langer bekende
ijskast en radio - diepvries, was- en
afwasmachine, teevee in kleuren.