1
rekening
en verantwoording
w X? 1
frJ l J
Evenals vorige jaren heeft het de op 9
mei jl. gehouden algemene vergadering
weinig moeite gekost goedkeuring te
hechten aan de rekening en verantwoor
ding van het bestuur over 1971. De
Ringvergaderingen hadden reeds een zo
grondig onderzoek ingesteld, dat er bij
geen enkele afgevaardigde behoefte be
stond nog op- of aanmerkingen te ma
ken.
Mr. Th. E. Graaf van Lijnden van Sanden-
burg voerde het woord om namens het
bestuur een toelichting op de jaarstukken
te geven.
Hij vestigde er de aandacht op dat de
ongunstige liquiditeit van 1970 in 1971
omgeslagen is in zijn tegendeel. De toe
vertrouwde gelden stegen in 1971 met
17%, dat is 2% meer dan in 1970 het
geval was.
De kredietverlening gaf in zijn totaliteit
een stijging te zien van 15%, wat 3%
minder is dan in 1970. Hierin weerspie
gelt zich de snel veranderende situatie
op economisch gebied.
De aanwas van spaargelden was in het
verslagjaar ongekend hoog. Bij de eigen
organisatie kwam het inlegoverschot op
spaarrekeningen net iets boven een mil
jard gulden uit, namelijk op 1.004 mil
joen. In 1970 bedroeg het inlegoverschot
626 miljoen. De ruime toestroming van
spaargelden tekent de meer voorzichtige
houding die de bevolking heeft aangeno
men toen valutacrisis en economische
tegenspoed zich manifesteerden. Wij zul
len ons moeten realiseren, aldus Graaf
van Lijnden, dat de factor maatschappe
lijke onzekerheid grote invloed heeft op
ons bankbedrijf en dat wij in het beheer
van onze bankzaken aan die onzeker
heidsfactor een plaats moeten blijven
geven door het handhaven van een stuk
elasticiteit in de vorm van reserves,
zowel op het gebied van de liquiditeit als
van de solvabiliteit en de rentabiliteit.
De heer Van Lijnden van Sandenburg
vervolgde: „Het tegoed van de aangeslo
ten banken bij de Centrale Bank steeg
met 870 miljoen, wat gelijk is aan de
helft van de totale middelenaanwas bij de
plaatselijke banken. Een doorschuiving
van de middelengroei van de aangesloten
banken naar de Centrale Bank van deze
omvang is niet normaal te achten.
Ten dele is dit ontwikkelingspatroon ech
ter te zien als een reactie op de liquidi-
teitsverkrapping in 1970. Voor een ander
deel is het de weerslag van het minder
goede economische klimaat in 1971. De
ze gang van zaken maakt overigens wel
duidelijk zichtbaar dat de Centrale Bank
een bijzondere depotfunctie vervult. Zij
heeft grote bedragen op de geld- en
kapitaalmarkt moeten uitzetten in een
periode, waarin de rente een duidelijke
neiging tot dalen toonde. De beleggingen
op korte termijn, inclusief schatkistpa
pier, werden met ƒ414 miljoen en de
beleggingen op lange termijn, inclusief
effecten, met 442 miljoen uitgebreid.
Daarnaast legde de aanvullende functie
op het terrein van de kredietverlening
beslag op 150 miljoen aan middelen.
Het beeld van de liquiditeitsontwikkeling
in 1972 laat zich nog niet vast omschrij
ven. De uitkomsten van de eerste maan
den wijzen op een meer gematigde toe
vloed van spaargelden en op een sterke
re vraag naar leningen in vergelijking
met 1971. In de sector van de kredietver
lening aan het bedrijfsleven is echter tot
nu toe geen opleving te bespeuren. De
samenhang tussen deze verschijnselen is
moeilijk te construeren. Wij kunnen de
huidige situatie het best aldus samenvat
ten: er is een aarzeling om tot een
conjuncturele opleving te komen".
De heer Van Lijnden van Sandenburg
deelde mee dat de resultatenrekening
van de gezamenlijke aangesloten banken
sluit met een winstcijfer van 30,6 mil
joen - in 1970 27,9 miljoen - na
voorziening voor belastingen van ƒ31,5
miljoen, voorziening voor bedrijfsrisico's
van 6,5 miljoen en overige reserverin
gen van 12,2 miljoen. Neemt men de
winst en reserveringen gezamenlijk - ex
clusief de belastingvoorziening - dan be
draagt het resultaat in 1971 in totaal 49
miljoen, wat overeenkomt met 0,38% van
het balanstotaal.
De vergelijkbare cijfers voor 1970 zijn
(na correctie voor de in dat jaar toege
paste extra afschrijvingen) 44 miljoen,
overeenkomende met 0,40% van het
balanstotaal. De oorzaak van de lichte
teruggang van de rentabiliteit moet wor
den gezocht in de meer dan evenredig
gestegen bedrijfskosten. Deze namen in
het verslagjaar toe met 31 tegenover
een stijging van de baten met 22%.
Hierbij moet worden aangetekend dat de
kostenstijging mede is beïnvloed door
wijziging van het afschrijvings- en waar
deringssysteem voor gebouwen en inven
taris. De post afschrijvingen is in 1971
bijna 10 miljoen hoger dan in 1970. Zij
maakten in 1971 10% uit van het totale
kostenpakket van de aangesloten banken
tegen 7V2 in 1970.
De herwaardering van gebouwen heeft
geleid tot een absoluut en relatief gunsti
ger bedrag aan zichtbaar gereserveerd
vermogen bij de aangesloten banken.
Te zamen met het winstbedrag is het
gereserveerd vermogen in 1971 4,1
van het balanstotaal tegen 3,9 in
1970.
De resultatenrekening van de Centrale
Bank sluit met een winstsaldo van 18,6
miljoen tegen 17,1 miljoen in 1970, niet
meegerekend een voorziening voor be
drijfsrisico's van respectievelijk 8,2 mil
joen en 6 miljoen. Het winstcijfer kon
deze verbetering ondergaan door de