17
ren op grond waarvan subsidie wordt gegeven.
De hoogte van de subsidie zal maximaal 5% bedragen
en in ieder geval moeten betekenen dat de begunstigde
3% betaalt. Het meest praktisch lijkt dat van één
subsidie-percentage wordt uitgegaan, dat gezien de huidi
ge rentestand tussen de 4 en 5% zal kunnen liggen.
De looptijd van het voor het ontwikkelingsplan noodzake
lijke geheel van leningen kan volgens de richtlijnen
variëren tussen de tien en twintig jaar.
Een vraagpunt hierover is nog of ten aanzien van de
inhoud van het ontwikkelingsplan de nationale overheid
de mogelijkheid heeft beperkende aanvullende bepalingen
toe te passen. Denkbaar is dat van een ontwikkelingsplan
verlangd wordt dat een minimumbedrag aan leningen
nodig is, om te kleine projecten te kunnen uitsluiten.
Ook kan bepaald worden dat voor gebouwen een be
paalde standaardbouwmethode wordt gekozen teneinde
niet te dure investeringen te steunen. Ook kunnen er ten
aanzien van het effect op de produktie-omvang voor
waarden worden ingebouwd.
Al dit soort aanvullende bepalingen zullen in Brussel
moeten worden voorgelegd om te zien of zij de toets der
kritiek van de Commissie en van de andere lidstaten
kunnen doorstaan. Ons land is daarbij in een nadeel
omdat bij voorbeeld West-Duitsland al sinds lang een
systeem van rente-subsidies kent en deze zonder meer
in het E.E.G.-systeem zal kunnen schuiven. In ons land
zal daar meer tijd mee heengaan.
De komende zomer zal in het teken staan van de
toepassing van deze richtlijnen. Intussen staan er in
Brussel al weer nieuwe potjes op het vuur. De nieuwe
Italiaanse Commissaris Mugnozza, zal op aandrang van
Frankrijk en Italië ernst maken met de verordening voor
producentengroeperingen. Zijn Italiaanse achtergrond
brengt mee dat hij ook het tuinbouwbeleid zal proberen
om te vormen in de richting van de marktordeningen
voor granen en zuivel.
Wie zegt dat er in de landbouwpolitiek geen beweging is,
heeft het mis.
In de wachtkamer bij de dokter las ik gisteren in een
damesblad de geschiedenis van een man, die elke dag bij
de bank een biljet van duizend gulden kwam wisselen.
Kennelijk een man van welstand, die na zijn dagelijkse
handeling zwierig de hoed afnam voor het personeel en
in het stadsgewoel verdween. Een echte bonvivant, een
losbol die men nakeek met gemengde gevoelens van
afgunst en nieuwsgierigheid. Toen hij echter maar voort
bleef gaan met wisselen veranderde de nieuwsgierigheid
in achterdocht en hoewel men hem in zijn gezicht de
hoffelijkheid bleef betonen, die passend is voor een man,
die met duizend gulden op zak loopt, waarschuwde men
achter zijn rug de politie.
De schrijver van het verhaal - een oud-politieman
geloof ik - werd met het onderzoek belast. Hij voelde
de man stevig aan de tand en deze bekende spoedig.
Was het een bankrover die rustig zijn buit opsoupeerde
en als toppunt van cynisme het gehele bankwezen
hoonde door dagelijks een deel van de buit in te
wisselen? Een gevaarlijke roofmoordenaar wellicht, wiens
slachtoffer nog niet werd gemist? Een ongevaarlijke gek,
die er een grote erfenis doorheen jaagde? Want laten we
eerlijk zijn, duizend gulden per dag verteren vraagt een
abnormaal uithoudingsvermogen en veel inspanning.
Nee, de uitkomst bleek anders. Wat na de bekentenis
overbleef was geen schurkenverhaal vol geweld, geen
erfeniskwestie, maar de droom van een arme, eenzame
vent, wiens gehele bezit bestond uit dat biljet van
duizend gulden en die verder leefde van een karige
uitkering.
Aan dat groene biljet ontleende hij zijn zelfbewustzijn, zijn
zwier, die hem in de bankhal zo werd benijd.
Als-ie 's morgens z'n kale pension uitstapte kreeg zijn
gang steeds meer veerkracht naarmate hij de bank
naderde. En als hij dan zijn bankbiljet te voorschijn
haalde, las hij in de ogen van de mensen om hem heen
iets, dat hij voor respect hield.
Die fictie hield hem de hele lange nutteloze dag op de
been en gaf die een glans, die pas vervaalde als hij
's middags tegen vijf uur een andere bank binnenstapte
en daar de duizend gulden weer inwisselde tegen een
biljet van die waarde. Want dat was het geheim. Het geld
werd niet gebruikt, het vormde als het ware zijn bedrijfs
kapitaal.
Misschien ging hij daarna wat eten in een goedkoop
eethuisje in de stad en sjokte-ie terug naar zijn goor en
ongelukkig tehuis, dat hem niets meer bood dan wat
vergetelheid achter een versleten TV en wat slaap in een
oud bed. Totdat de volgende morgen de betovering op
nieuw zou beginnen
Goed. Het raadsel van de man met het groene bankbiljet
werd dus even snel opgelost. Geen misdadiger was het,
maar slechts een zonderling, zoals dat heet.
Volgende verhaaltje maar.
Ik onderging die waar gebeurde geschiedenis toch wran
ger dan de verteller het bedoelde. Want ik betwijfel sterk
of die eenzame oude man met zijn duizend gulden nog
lang heeft geleefd, nadat zijn droomwereld aan scherven
viel.
Door de ongetwijfeld goed gemeende bemoeizucht van
een onbekende collega van
Cas Sier