11
de particuliere enkeling, maar ook tegenover de agrari
sche en middenstandsbedrijven.
Bij de boerenleenbanken - en bij de raiffeisenbanken is
het net zo - is de cliënt geen nummer in het grote
geheel. Ik heb het vaak genoeg meegemaakt, dat als zich
bij een financiering moeilijkheden voordeden, de besturen
van de banken een grote sociale inslag vertoonden. Die
inslag werkt zeer sterk. Men wil iemand niet zo maar de
financiële strop omdoen.
U krijgt nu als hoofddirecteur van de nieuwe Centrale
Bank een heel ander hoofdstuk voor u. Wat stelt u zich
daarvan voor
We zullen allereerst onze flexibiliteit, als in het antwoord
op de vorige vraag bedoeld, moeten handhaven en
verder opvoeren. Voortdurend zullen wij ervoor moeten
zorgen de werking van onze coöperatieve banken doel
matig en efficiënt te verbreden en te verdiepen ten
behoeve van onze nog steeds toenemende cliëntenkring.
Aan het contact tussen Centrale Bank en plaatselijke
banken zal hoge eisen gesteld worden. Een goed samen
spel tussen die beide is noodzakelijk als we onze
werkzaamheden en diensten aanbieden aan het publiek
en het midden- en kleinbedrijf. Want we moeten goed
weten, dat wij niet de enige bankinstelling zijn. Wij zullen
nog meer rekening moeten houden met de concurrentie
van de handelsbanken, spaarbanken, de Rijkspostspaar
bank en de Postcheque- en girodienst. De handelsbanken
dienen zich actief aan als verschaffers van hypothecaire
geldleningen voor de particuliere woningbouw. Met de
Rijkspostspaarbank is het al net zo. Onze concurrenten
hebben op die gebieden wel wat gedaan, maar ze gaan
nu duidelijk buiten hun traditionele terrein hun activiteiten
uitbreiden in onze richting. Dat is toch wel een nieuwe
ontwikkeling. Door nauwe coöperatieve samenwerking,
natuurlijk met inachtneming van de plaatselijke zelfstan
digheid, zullen wij ervoor moeten zorgen, dat we in de
toekomst onze financiële diensten onverkort kunnen blij
ven aanbieden. Daartoe is een hechte samenwerking tus
sen aanqesloten banken en de Centrale Bank onontbeer
lijk.
Hebt u de fusie al lang van te voren zien aankomen?
Nou, eerlijk gezegd niet. Ik had daarvoor eigenlijk de
jaren 1980-1985 in mijn hoofd. Voor mij is de fusie
onverwachts gekomen. Maar ik vind het prettig dit nu
mee te maken. Het is een boeiend spel. Als de besluiten
gevallen zijn, zal het nog veel tijd vergen om alles in
goede banen te leiden. Na de fusie begint het pas.
We moeten leren de zaken los te zien van Utrecht of van
Eindhoven. Nu hebben we nog te veel een bepaalde
gezichtshoek. Dat is een moeilijke opgave.
Overigens is het moeilijk om nu al een concreet oordeel
over de fusie te geven. De zaak is immers nog in ont
wikkeling en in beweging. Pas over twee a drie jaar
zal er m.i. duidelijk tekening in komen. De verandering
van en in de Centrale Bank moet eigenlijk ook nog pas
goed beginnen. Niettemin ben ik ervan overtuigd, dat een
veelbelovende toekomst voor ons ligt.
Door de Eindhovense organisatie is indertijd opgericht de
„Stichting Internationale Ontwikkelingshulp door Boeren
leenbanken". Is dit een goedbedoelde liefhebberij?
Nee, beslist niet, het is meer dan een liefhebberij. De
opzet van de Stichting is om ook de kleinere landbouw
projecten een kans te geven, een kans, die ze anders
niet zouden krijgen, omdat ze om de een of andere reden
niet voor de gewone ontwikkelingshulp in aanmerking
komen. Er is zo ontzettend veel te doen, maar met behulp
van onze Stichting zijn verscheidene kleine projecten in
de ontwikkelingslanden van de grond gekomen. We
benaderen die kleine projecten zo veel mogelijk recht
streeks, zonder inschakeling van andere organisaties, die
zoveel op dit terrein voorkomen.
Gezien de achtergrond van onze coöperatieve banken is
voor ons die steunverlening een plicht. Wij moeten de
welvaart, het welzijn van anderen bevorderen.
Jarenlang reeds doen boerenleenbanken dat ook door de
plaatselijke gemeenschap financiële bijdragen te geven
om bepaalde sociale instellingen in stand te houden of te
ondersteunen. Nu moeten we zelfs over onze nationale
grenzen heen om voor ons doel iets bij te dragen aan de
lotsverbetering van de ander. We zouden er een goede
gewoonte van moeten maken om als bank ieder, zij het in
bescheiden mate, middelen voor ontwikkelingshulp uit de
winst ter beschikking te stellen.
De Raiffeisenorganisatie kent de Stichting 150 Jaar
Raiffeisen. Ik hoop, dat we van die twee stichtingen
samen één fonds zullen kunnen maken. Dat moeten we
echter samen nog eens goed bekijken. De ontwikkelings
hulp moet in ieder geval - dat is mijn mening - één van
onze ideële doeleinden zijn. Nogmaals, het is beslist geen
liefhebberij!
En met deze uit het hart gegrepen verklaring van de heer
Bakx, besluiten we gaarne dit interview, maar niet zonder
hem met zijn jubileum te hebben gelukgewenst en hem
nog vele vruchtbare jaren in dienst van onze organisatie
te hebben toegewenst.