45
De eenvoud van voorheen
terminologie heet dat, meent Tb., „angst
voor een overval").
Een belangrijk punt op de vergadering
van 1918 was het voorstel om een
weerstandsreserve te vormen teneinde
tot onderling landelijk hulpbetoon te
kunnen komen. Dit fonds zou de naam
„Reserve B.-Crisisfonds" moeten dra
gen.
Alhoewel men graag de trein naar het
Noorden van 2.52 uur wil halen wordt
over dit punt lang en zeer breed gepraat
(maar gezien de tijd waarschijnlijk wel in
hoog tempo). Want, mag een bank die
zelf reserves moet vormen een deel
daarvan afstaan en wie beslist daaro
ver?
De zeereerwaarde heer Th. v. d. Marck
(geestelijk adviseur) laat eerst de woor
denstroom maar stromen maar wijst dan
op de christelijke charitas, op grond
waarvan velen als lid tot Boerenleen
banken toetraden, zonder dit voor zichzelf
nodig te hebben.
Die charitas, die naastenliefde moet het
ook mogelijk maken nu een landelijk
werkend fonds te stichten want „wij zijn
te groot geworden om onze leden naar
een steunfonds te verwijzen".
De Greef uit Bornerbroek heeft kortge
leden een heerlijke rede gehoord over
„de Christelijke liefdadigheid in stad en
land" en is daardoor nu zo gegrepen
(dat kón toen blijkbaar nog!) dat hij een
vurig voorstander is geworden van dit
bestuursvoorstel.
Maar het blijkt niet dat het pleit is
gewonnen.
Inmiddels is het reglement voor het Pen
sioenfonds voor de beambten van de
C.C.B. ter wijziging voorgedragen en ligt
een bestuursvoorstel ter tafel om bijkan
toren te stichten.
Men vraagt zich af of men in samenwer
king met de Groote Boerenorganisaties
moet trachten te komen tot oprichting
ener commercieële bankinstelling of moet
overgaan tot oprichting van bijkantoren
der Centrale Bank.
Het wordt aan de vergadering bekend
gemaakt dat op verlangen van de Aarts
bisschop van Utrecht de Geldersche en
Overijsselsche Boerenbonden zijn omge
zet in den Aartsdiocesanen R.K. Boeren-
en Tuindersbond die zich dientengevolge
meer op „Eindhoven" dan op „Utrecht"
zal richten. Deze Bond mag twee leden
voor de Raad van Toezicht van de
Centrale Bank aanbevelen.
Het toekennen van presentiegelden aan
beheerders van banken zal nog even -
hopelijk niet langer dan tot volgend jaar
- in beraad blijven.
Ten slotte vraagt Halsteren (v. d. Mortel)
uitbreiding en meermalige verschijning
plus toezenden aan veel meerderen van
het zeer leerrijke blaadje „Mededelingen".
Het actieve bestuur blijft ook te dezen
diligent.
De vergadering van 1919 werd erbij
bepaald (er zijn inmiddels 448 banken
aangesloten) dat het 20 jarig bestaan van
de Centrale Bank, ten gevolgen van oor
logsomstandigheden, niet gevierd kon
worden.
Toch zijn door een kunstenaar marmeren
bustes vervaardigd en inmiddels zijn de
ze ook onthuld, van de grondleggers, te
weten van den Zeer Eerwaarden Heer
Pater van den Eisen en van den Heer
Vincent van den Heuvel die bovendien
door Z.H. den Paus werd benoemd tot
Ridder van de Orde van den H. Gregori-
us. (De pauselijke bul werd in extenso
voorgelezen).
De Zeer Eerwaarde Heer v. d. Marck
herdacht kortgeleden zijn 25-jarig Pries
terschap. Als symbool van zijn priesterlij
ke waardigheid ontving hij een gouden
Kelk. In zijn dankwoord herdacht hij de
„zovele priesters die geijverd hebben
voor Boerenleenbanken".
Hij aanvaardde de kelk niet als een
persoonlijk geschenk, maar was dank
baar voor de zegen van den goeden God
die zichbaar op al dit werk heeft gerust.
Het voornemen tot stichting van een
Grootbank is gevolgd door het oprichten
der Nederlandsche Landbouwbank, maar
de belangen van de personeelsleden van
de Centrale Bank zijn ook in de beste
handen want het - in aantal toenemend
- vrouwelijk personeel behoeft geen
premie meer te betalen voor weduwen -
en weezenpensioenen.
Het feit dat kassiers nog voor vier jaren
benoemd worden zit de vergadering ook
niet erg lekker. Statutenwijziging op dit
punt wordt graag overwogen. Voorlopig
moeten de Banken zelf dit varkentje nog
maar blijven wassen totdat een algemeen
standpunt is bepaald.
En dan nog even de „presentiegelden" of
andere bezoldigingen voor bestuurders.
Verschillende beheerders gaven te kennen
dat zij hun functie zouden neerleggen
wanneer ze daarvoor zouden worden
betaald omdat daardoor het „schone"
van hun functie teniet wordt gedaan.
Maar welke zijn nu de werkelijke bezwa
ren tegen een gering presentiegeld van
bijv. 50,-, per vergadering? (Ook Tb.
alhoewel altijd bar zuinig kan dit geen
verkwisting vinden).
Toch gevoelt de afgevaardigde van
Bleiswijk (v. d. Bosch) zich een tikkeltje
gekwetst door de laagte van dit bedrag
waaruit een zekere minachting voor de
functies blijkt. En daar is wel in te
komen.
Niet dat de Bleiswijkers ooit aan bezoldi
ging hebben gedacht. Verre van dat. Maar
toch vindt men blijkbaar dat als er
beloond moet worden dat dit dan ook in
overeenstemming met de functie moet
zijn. Anders is het een fooi en ook daar
is wel iets van waar.
Het werk „ter liefde Gods" komt in de
verdrukking als het betaald zou worden
menen anderen, maar in redelijkheid mag
wel een bescheiden vergoeding worden
verleend als tegemoetkoming in reële
schade.
Met enige verbazing dat in zo weinig
uren, zoveel afgepraat en afgehandeld
kon worden, sluit Terugblikker dit over
zichtje voorlopig af bij het einde van de
Algemene Vergadering van 1920.
Tb.