landbouwbank
Suriname
kan van start
nederland
34
bouwsparen
debetrente wordt hierbij gekoppeld aan de rentevoet van
spaarcertificaten met een looptijd van 5 jaar. De rentevoet
van toepassing op deze spaarcertificaten op het moment
dat de lening wordt toegestaan is de maximumgrens van de
nominale debetrentevoet welke de Centrale Raiffeisenkas
toepast.
Heeft de bouwspaarder geen interesse in het minimum
van het bouwspaarkrediet dan kan hij na 5 jaar sparen
het recht van voorrang verwerven bij het verkrijgen van
een gewone hypothecaire lening.
De formule is in dit geval gevonden in een door de bank
gepremieerde contract-spaarvorm met daaraan gekoppeld
het recht op een 20-jarige lening met vaste rente. De
toezegging van een lening wordt niet zoals bij de
Westduitse en Oostenrijkse bouwspaarkassen mede
gebonden.
Na een beschrijving van de essenties van het
bouwsparen in enkele Europese landen ontkomt men er
niet aan een passage aan het bouwsparen in Nederland
te wijden. Bouwspaarkassen waarvan de meeste in de
dertiger jaren werden opgericht was geen lang bestaan
beschoren. In bepaalde gevallen was een minder
evenwichtig beheer de oorzaak van het snelle verval en in
enkele gevallen is het bouwsparen in opspraak gekomen
door een minder solide beheer en onjuiste acquisitie
methoden.
Van de na 1932 gestichte bouwspaarkassen waren er in
1941 nog maar een vijftal over. Het verslechterende
economische klimaat beïnvloed door crisisjaren en de
wereldoorlog hebben de toen nog jeugdige
bouwspaarkassen parten gespeeld. Bovendien hadden zij
in de meeste gevallen een bescheiden opzet en werden
zij niet gesteund door grote, financiële sterke
organisaties. De bouwspaarkassen werden door middel
van overheidsmaatregelen in hun activiteiten beperkt.
Richtlijnen die in 1938 van kracht werden bepaalden, dat
aan de spaarders alleen tweede hypotheken verstrekt
mochten worden.
Voor de eerste hypotheek werden de spaarders naar
elders verwezen. In november 1946 kwam er een
voorlopige wettelijke regeling tot stand, die
bouwspaarkassen onder toezicht van de
verzekeringskamer plaatste.
In het na-oorlogse Nederland stond de aspirant
woningbezitter een scala van financieringsmogelijkheden
ter beschikking bij de hypotheekbanken,
landbouwkredietinstellingen, verzekeringsmaatschappijen
en pensioenfondsen, terwijl overheidssubsidie en
gemeentegaranties de woningbouwfinanciering
vergemakkelijkten.
Dankzij genoemde garanties is een geringer eigen
vermogen nodig en kan de wens tot eigen woningbezit
sneller gerealiseerd worden.
Hierbij kunnen de lasten echter in bepaalde gevallen
aanzienlijk oplopen. Het bijtijds accumuleren van
voldoende eigen vermogen kan in deze gevallen dan ook
zinvol zijn. Bouwsparen kan hier een steentje bijdragen,
zeker wanneer bij een eventuele herstructurering van het
bezitsvormingsbeleid het sparen voor de eigen woning de
plaats zou krijgen die het verdient.
Suriname krijgt zijn zo broodnodige Landbouwbank. De daad
werkelijke realisering van een dergelijk instituut is natuurlijk niet
van de ene dag op de andere geschied. De plannen tot
oprichting van een Landbouwbank Suriname dateren eigenlijk al
van 1961. In het kader van de United States Aid Mission to
Surinam werd in dat jaar in opdracht van het Surinaamse
ministerie van Landbouw, Veeteelt en Visserij een commissie
ingesteld: de Commissie Landbouwbank.
Zij kreeg tot taak de agrarische kredietverlening van Suriname
te bestuderen om aan de hand van die studie na te gaan of een
bankinstelling op het gebied van het landbouwkrediet wenselijk
en noodzakelijk was.
Nadat de Centrale Bank van Suriname het in 1963 gepubliceerde
eindrapport van de Commissie grondig had bestudeerd, kwam zij
in 1969 tot de uitspraak: de oprichting van een landbouwbank is
noodzakelijk. Een nieuwe commissie is toen gaan sleutelen aan
een globaal vijfjarenplan voor het „project Landbouwbank".
Dat plan lag eind 1969 ter tafel. Drs. A. J. Bierings (destijds
districtsdirecteur te Breda, thans adjunct-afdelingsdirecteur Boe
renleenbankzaken van de CCB) is vervolgens van 6 januari tot
28 februari 1970 in Suriname geweest om de regering van
Suriname te adviseren bij het opstellen van een plan tot
oprichting van de Landbouwbank.
De reis werd gemaakt in opdracht van de Nederlandse regering,
in het kader van het Nederlands Technisch Hulpprogramma.
Na het bezoek van de heer Bierings in het begin van 1970 (er
volgde nog een bezoek medio 1971), heeft veelvuldig overleg
plaatsgevonden tussen de Surinaamse regering en de Coöpera
tieve Centrale Boerenleenbank, alsmede de Nationale Investe
ringsbank. Namens de Coöperatieve Centrale Boerenleenbank
heeft mr. Ph. C. M. van Campen, algemeen directeur, een grote
inbreng gehad in het overleg, hetwelk op vruchtbare wijze kon
worden afgesloten op 22 februari 1972. Op die datum werd ten
kantore van de Coöperatieve Raiffeisen-Boerenleenbank W.A. te
Amstelveen namens het land Suriname, de Coöperatieve Centra
le Boerenleenbank en de Nationale Investeringsbank (Nederland
se Participatie Maatschappij voor Suriname) een zogenaamde
joint-venture, een samenwerkingsovereenkomst, getekend.
Hierdoor is de weg vrijgemaakt voor de daadwerkelijke oprich-
j ting van de Landbouwbank Suriname, welke oprichting eerlang
i zal plaatsvinden. De Nederlandse minister van Landbouw en
Visserij en Zaken van de West, ir. P. J. Lardinois, reist binnenkort
naar Suriname en zal onder meer de officiële oprichting
bijwonen.
Tot directeur van de Landbouwbank in oprichting is benoemd
drs. J. R. van Dommelen, voorheen adjunct-districtsdirecteur te
Haarlem. De heer Van Dommelen, die al enige jaren tropenerva-
ring heeft, - hij werkte twee jaar in Frans-Kameroen - vertrok
op 5 april jongstleden met zijn gezin naar Suriname.
Wij feliciteren de heer Van Dommelen met zijn benoeming en
wensen hem in zijn nieuwe functie als directeur van een voor
Suriname van vitaal belang zijnde bank, alle succes toe.