10
Zo ziet men vanaf de polderdijk de boerderij van de
familie Simmes
f. b. simmes
waren allemaal jong. De oudste was, meen ik, 30 jaar.
Ervaring met financiering en bankzaken ontbrak helemaal.
We hebben ons de eerste jaren alleen met het vergaren
van spaargelden beziggehouden en zijri pas in 1948
gaan financieren. Toen ik in 1948 mijn bedrijf kreeg had
ik 1000- per ha. als bedrijfskapitaal nodig. Een deel
had ik zelf, een deel kwam van familie en het fonds van
de K.N.B.T.B. hielp met de rest. De heer Van Campen uit
Eindhoven is in 1948 hier gekomen om de bank bij haar
eerste financiering te helpen.
U merkt wel hoe anders het toen was dan nu. Het was
inderdaad ook op bankgebied pionieren van jonge men
sen.
De N.O.P. heeft van het begin af aan een Eindhovense en
een Utrechtse Bank gehad. Is er door die jonge pioniers
nooit over gedacht om het eens anders te doen dan op
het oude land en met één bank te komen?
In de oorlog is er ook in onze werkkampen al veel over
gedacht, wat er na de oorlog gebeuren moest. Vergeet
echter niet, dat we allemaal jonge mensen waren, met
dezelfde geestelijke bagage als de mensen van het oude
land. We hadden niets in die polder; we konden het
eenvoudig niet zonder de organisaties in het oude land
stellen. Die banden met dat oude land werden naar de
polder doorgetrokken.
Er is daarop maar één uitzondering geweest, nl. er is één
landbouwboekhoudbureau voor de hele polder gekomen.
Men heeft ook nog geprobeerd een gezamenlijke aan- en
verkoopvereniging op te richten, maar dat ging niet. De
sfeer bij de jonge mensen was wel gunstig voor het
samen doen, maar de binding met het oude land en de
belangstelling, die de daar gevestigde organisaties voor
het nieuwe land hadden, hebben ertoe geleid dat er
twee banken gekomen zijn. De mentaliteit van vandaag is
anders. Die is vaak helemaal gericht op het „eigen weg
volgen". Vroeger, ook onder de pioniers, werd aan de
bestaande gezagsverhoudingen veel meer waarde ge
hecht.
Toch is in de N.O.P. de eerste fusie van aan- en
verkoopverenigingen in ons land tot stand gekomen: de
„Conop" G.A., met meer dan 1300 leden. U bent daarbij
als voorzitter nauw betrokken geweest?
Zoals ik al zei is indertijd tevergeefs geprobeerd tot één
aan- en verkoopvereniging te komen. Dat was in 1948. In
Arnhem, bij de A.B.T.B., was men er niet voor: „Als u
over de dijk kunt kijken, komt u maar eens terug". Naast
elkaar zijn de twee verenigingen tot ontwikkeling ge
komen. Door samenloop van omstandigheden (ziekte
directeur, kostenstijging) is alles een paar jaar geleden
nog eens bekeken en bepraat en na IV2 jaar is de fusie
rond gekomen. De leden hebben met ca. 85 van de
stemmen de fusie aangenomen en toen na een jaar een
definitief bestuur werd gevormd en de taken werden
verdeeld, gebeurde dat eenstemmig, zonder moeilijkhe
den. Mede door goede voorlichting is dit bij alle leden
aangeslagen. We zijn van beide Centrales lid geworden
en deden in dezelfde verhouding daarmee zaken.
De wil tot samengaan was er vanouds in de polder, de
mentaliteit daarvoor was goed en daardoor ging het snel.
Thans IV2 jaar na de fusie die tot de Conop leidde, blijkt
dat de hele achterban erachter staat, terwijl er van
tevoren toch wel een aantal leden was, dat tegenstribbel
de.
Een voorbeeld voor een bankfusie? Ik weet het niet: geld
is anders dan kunstmest! Overigens moet het natuurlijk
ook bij de banken kunnen, met geven en nemen. Centraal
ligt dat gemakkelijker, maar bij de lokale banken zullen
de posities van directeuren en besturen meer spreken
dan bij de aan- en verkoopverenigingen.
Zag u de fusie tussen de beide Centrale Banken er
allang „in zitten", of was het groene boekje voor u een
verrassing?
Dat was voor mij een volkomen verrassing. Wel een
blijde verrassing, maar ik moet eerlijk zeggen, dat ik
deze ontwikkeling niet op zo korte termijn had verwacht.
Hoe keek u vóór het fusietijdperk tegen de Raiffeisenban-
ken aan?
Met mijn antwoord moet ik voorzichtig zijn, want ik ken
„Utrecht" te oppervlakkig om een gefundeerd oordeel
te kunnen geven. Er was wel verschil tussen beide
organisaties, dat is ook wel in besprekingen naar voren
gekomen.
De discipline is bij Eindhoven wat sterker dan bij Utrecht.
De organisatie als zodanig, nl. Centrale met plaatselijke
banken, komt bij Eindhoven gemakkelijker als geheel naar
voren. Dat bijlkt bij voorbeeld bij de vaststelling van de
rentetarieven. In Utrecht denkt men meer lokaal dan cen
traal, bij Eindhoven denkt men meer als één organisatie.