wob
wob
4
vepositie in een groeiende organisatie als
de onze een noodzakelijk gegeven. Tegen
over de groei van de toevertrouwde mid
delen behoort immers, op basis van de
handhaving van de solvabiliteit, een over
eenkomstige groei van de reservepositie
te staan.
Ook de besturen van de aangesloten
banken zijn zich van deze bancaire nood
zaak in het verleden steeds bewust ge
weest en overeenkomstig de statutaire
bepalingen is hieraan dan ook in de
praktijk uitvoering gegeven. Wij moeten
er evenwel rekening mee houden, dat in
de toekomst op dit punt misschien enige
veranderingen te verwachten zijn.
Hierbij gaat het dan niet om een veran
dering in het principe van de solvabili-
teitshandhaving, maar om een wijziging
van de op grond van wettelijke vereisten
vastgestelde verantwoordingsplicht.
Op dit moment leggen de beide Centrale
Banken maandelijks aan De Nederland-
sche Bank verantwoording af van de
stand van de solvabiliteit van het bedrijf
van de Centrale Bank op basis van de
richtlijnen en vereisten die De Nederland-
sche Bank hiervoor stelt. Van de solvabili
teitspositie van de aangesloten banken
vindt geen rapportering aan De Neder-
landsche Bank plaats.
Het wetsontwerp tot wijziging van de
Wet Toezicht Kredietwezen, dat door Mi
nister Witteveen in december 1970 aan
het Parlement is aangeboden geeft De
Nederlandsche Bank op vele punten rui
mere bevoegdheden. Een van deze be
voegdheden betreft de mogelijkheid,
eventueel gewijzigde en aangepaste sol-
vabiliteitsrichtlijnen, van toepassing te
verklaren voor de totale organisatie van
Centrale Bank plus aangesloten banken.
Met andere woorden, wij moeten er
rekening mee houden, dat De Nederland
sche Bank ons over enige tijd zou
kunnen verzoeken de maandelijkse rap
portage van de solvabiliteit, met inacht
neming van de daarvoor door De Neder
landsche Bank uitgegeven richtlijnen, uit
te breiden, tot. de aangesloten banken.
Evenals nu reeds het geval is, levert elke
aangesloten bank ook dan zijn bijdrage
in de solvabiliteit van de gehele organi
satie en evenals reeds nu het geval is,
zal ook in de toekomst reservevorming
een absolute noodzaak zijn om te komen
tot een versterking van die solvabiliteit.
ANDERS INTERPRETEREN?
Een interview is een gesprek en een
gesprek is iets anders dan een gedegen
artikel. Men moet niet alles uit zo'n
gesprek op een gouden schaaltje af
wegen. Toch kan een interview, zoals
het interview van de heer A. M. Geluk,
voorzitter van Cebeco, door ir. W. G. van
Logtesteijn en gepubliceerd in „Coöpe
ratie" van januari 1972, vragen oproepen.
Het is bij voorbeeld niet duidelijk, welk
beeld de ondervraagde, sprekende over
de grondfinanciering, voor ogen had,
toen hij zei: „Je zou soms wel eens
wensen, dat instellingen, die geldmid
delen van de landbouw onder hun beheer
hebben, zoals banken en pensioen
fondsen, hun verantwoordelijkheid wat
anders interpreteren dan ze nu doen."
De landbouwkredietbanken zijn, dit blijkt
ook uit de L.E.I.-onderzoekingen, in toe
nemende mate de belangrijkste financiers
van de land- en tuinbouw. Zij bezitten
ook een grote kennis en ervaring op dit
terrein. De bedragen welke zij aan de
land- en tuinbouw, met hun coöperaties,
lenen zijn duidelijk groter dan de be
dragen welke de land- en tuinbouw hen
als spaargeld of op andere wijze ter
beschikking stellen. Deze banken „zitten"
dus niet op geld uit de kringen van de
lancibouw. Wel voelen zij het als hun
taak bij de financieringen niet verder te
gaan dan redelijkerwijs verondersteld
mag worden, dat de betrokkene of de
betrokkenen kunnen dragen; dat vereist
zorgvuldigheid. De financiering moet pas
send zijn voor de gefinancierde, dat eist
verantwoordelijkheid. Ons daarvan be
wust zijnde, rijst dan weer de vraag welk
beeld de heer Geluk voor ogen stond,
toen hij over onze verantwoordelijkheid
sprak.
Tegenover een grondbank hebben wij
ons samen met het Landbouwschap
binnen het raam van onze mogelijkheden
en verantwoordelijkheden positief opge
steld. Er zal zeker nog wel wat te
wensen over blijven, ook bij ons. Doch
deze wensen zijn wellicht wat te onvoor
bereid in het interview overgekomen.
TECHNIEK VAN EEN FUSIE
Dit kopje zou evengoed kunnen luiden:
kunst van een fusie, of - met een
wetenschappelijk tintje - fusiologie in
theorie en praktijk. Waar het om gaat, is
de vraag, hoe je de fusie-kunst moet
beoefenen, hoe je haar techniek be
heerst, hoe je wetenschappelijk verant
woord met het fusioneren bezig bent.
Naar ons weten bestaat de volmaakte
fusie-kunstenaar, noch -technicus, noch
zelfs -geleerde nergens. Dat komt een
voudig, omdat fusie te weinig voorkomt
in een mensenleven, althans tot nu toe
en omdat jouw fusie weer heel anders is
dan die van de ander, leder die met fusie
te maken heeft, staat voor een heel
nieuwe opgaaf: hij kent het doel, maar hij
moet zelf naar beste kunnen de weg
zoeken om dat doel te bereiken.
Degenen, die de fusie-ontwikkelingen
van onze organisatie gevolgd hebben,
weten dat het in ons geval precies zo
ligt. We wilden samengaan, Utrecht en
Eindhoven. Dat stond vast. Een pasklaar
recept voor de wijze waarop dit bereikt
moest worden, bestond echter niet. We
moesten het zelf uitdokteren, naar beste
wetenschap en steeds overwegende hoe
we de fusie-techniek in ons eigen, unie
ke, geval het beste aan de aard van onze
organisaties konden aanpassen. Zo zijn
we via discussienota's, veel overleg in
(K)Ringen en Centrale (K)Ring, en via de
Commissie van 18 tot de concept-rege
lingen gekomen, waarover straks beslist
moet worden. Zo is indertijd ook de
beslissing genomen, dat er al vóór het
fusiebesluit een samenwerkingscoöpera-
tie moest komen („Amstelveen"), omdat
de noodzaak gezien werd om, als de
fusiebesluiten mochten worden genomen,
meteen over de nodige gezamenlijke ap
paratuur te beschikken.
Of onze fusie-techniek de enig juiste is
geweest, of we de fusie-kunst beter
hadden kunnen bedrijven, wie zal het nu
zeggen? Misschien vertelt een onderzoe
ker ons dat later nog eens, misschien
komen we het nooit te weten. We
kunnen nu moeilijk anders dan de weg
blijven volgen, die wij zelf als de juiste
zien.
Deze gedachten kwamen boven bij lezing
van de brief van de heer Van der Linde,
die wij in onze ingezonden rubriek „Vanaf
de Tribune" hebben opgenomen. De heer
Van der Linde vraagt op tal van onderling
uiteenlopende punten concrete inlich
tingen. Hij doet dat, als wij hem goed
begrepen hebben, omdat hij het nodig
vindt, dat de beleidsregelingen op die
punten al vóór de fusie getroffen worden
en bekendgemaakt.
Hier verschillen wij van mening met de
heer Van der Linde. Natuurlijk zijn de
punten uit zijn brief belangrijk. Vele daar
van zijn al in besprekingen aangestipt.
Vragen terzake zullen waar mogelijk ook
beantwoord moeten worden.