5 Van het begin af aan zijn we het duidelijk eens geweest over de door ons uit te brengen voorstellen aan de Hoofddirectie, inzake het beleid. Over de details van de uitwerking is natuurlijk wel heel wat over en weer gepraat, maar dat kan ook. Ik weet, dat persoonlijke kwesties voor de mensen, die I er bij betrokken zijn, zeer belangrijk zijn, maar die kwesties stonden buiten het totale beleid. De heer Kerkmeester: Ik ben het hier mee eens. Een goed ding was, dat de graduele verschillen, die we tegen kwamen, ons juist de gelegenheid gaven, aan personen De heer Kerkmeester:goed overleg, zonder dat met statutenboekjes gezwaaid wordt die plaats te geven, waardoor hun specialisme het geheel ten goede komt. Dat is ook in het belang van de medewerkers zelf. Hebt u thans achteraf - na al uw besprekingen - meer begrip voor inzicht in de denkwijze van de ander? De heer Van der Linden: Ik heb sterk de indruk, dat in Eindhoven ontwikkelingen gaande waren, die tendeerden naar de Utrechtse systematiek en omgekeerd. Voorbeeld: in Eindhoven is er de behoefte meer over te laten aan de plaatselijke banken, terwijl Utrecht juist behoefte heeft aan betere contactmogelijkheid en opbouw van een adviesapparaat. Beide aspecten hebben elkaar m.i. gevonden en houden elkaar in evenwicht. Daarom zijn we het ook over het voor te stellen beleid in die nieuwe Centrale Bank snel eens geworden. De heer Kerkmeester: In de Utrechtse organisatie tilt men er zwaar aan, dat bij voorbeeld voor de rentevast stelling bij Eindhoven in de statuten staat, dat goed keuring van de Centrale Bank nodig is voor afwijken van het algemeen advies. Los gedacht van de statutaire rege lingen heb ik echter ervaren, dat in de verhouding Aan gesloten Banken tot Centrale Bank de feitelijke omgang en benaderingswijze niet verschillen. In beide organisaties vindt men de weg van goed overleg, zonder dat met de statutenboekjes gezwaaid wordt. De heer Van der Linden: Hiervan een voorbeeld als illustratie. Bij de Eindhovense banken moet statutair de Centrale Bank de benoeming van een directeur goedkeu ren. In de veertien jaar van mijn bemoeienis daarmee, ben ik nog nooit tegengekomen, dat de Centrale Bank goedkeuring weigerde. Altijd was het overleg zodanig, dat er geen probleem was. Goedkeuringsrecht vind ik niet nodig, overleg wel. Wij willen graag iets meer weten over het werkgebied aangesloten banken. Wat omvat het allemaal? De heer Kerkmeester: U mag eerst weten, dat we niet zo gelukkig zijn met die benaming. Hij is te „wijds". Eigenlijk is alles wat de Centrale Bank doet werk voor de aangesloten banken. De heer Van der Linden: Als u een omschrijving wilt, dan kan het misschien zo: het werkgebied, dat zich in het bijzonder bezighoudt met een optimaal werken van de aangesloten banken op bedrijfseconomisch en organisa torisch terrein. Het behelst de zorg om rentabiliteit, optreden naar buiten, dienstverlening, (toekomstig) beleid en personeels aangelegenheden. De heer Kerkmeester: Die definitie toch maar niet op een gouden schaaltje wegen, want of het helemaal precies klopt Het is een historisch gegroeid deel van de taak van de Centrale Bank. In de praktijk hebben we er geen moeite mee te zeggen wat er wel of niet bij komt. Er werken ongeveer 400 mensen bij ons werkgebied en we zijn in grote lijnen als volgt over de drie kantoren verdeeld: - in Utrecht: de leiding over de zeven noordelijke districten, de adviezen rentabiliteit, publiciteit, spaarvor- men en betalingsverkeer aangesloten banken, - in Eindhoven: de leiding over de zeven zuidelijke districten, de aanverwante diensten als reizen en verzeke ringen en de bouwzaken. - in Amstelveen: de marketing en personeelsaangele genheden aangesloten banken. Hoe ervaart u de tweehoofdige leiding? Heeft die twee hoofdigheid ook iets te maken met het feit, dat er twee groepen banken zijn: de boerenleenbanken en de raiffei- senbanken? De heer Kerkmeester: Er is natuurlijk duidelijk tussen ons afgesproken wie op een bepaald gebied de eerste verantwoordelijkheid draagt. Alleen al voor de efficiency is dat nodig. Zoals reeds eerder gezegd is, denken we over de grote lijnen gelijk. Dat is natuurlijk het belangrijkst. Voor het beleid heeft m.i. zo'n gezamenlijke leiding beslist goede kanten. Je moet overleg plegen en je wisselt dus ervaring en gedachten uit. Daardoor leer je veel van elkaar en heb je gelegenheid je eigen mening aan die van de ander te toetsen. De heer Van der Linden: Helemaal mee eens. Ik ga nog verder: het is naar mijn mening onmogelijk nu al dit werk- vervolg zie pagina 8

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 7