k en v.d.l van w.ab. Insiders zullen direct weten waar deze letters voor staan. De eerste twee duiden op de heren H. J. Kerkmeester en drs. G. A. A. van der Linden, onderdirecteuren van de Coöperatieve Raiffeisen- Boerenleenbank en - chronologisch - eerder van respectievelijk de Utrechtse en Eindhovense Centrale Bank. De laatste drie vormen de radicale afkorting van het Werkgebied Aangesloten Banken, waarover de heren Van der Linden en Kerkmeestersamen de leiding hebben. 4 Dank zij de bereidwillige medewerking van de heren Kerkmeester en Van der Linden is te midden van vergade ringen en afspraken de gelegenheid gevonden, waarbij zij beiden in alle rust op een aantal vragen konden ingaan. Dat er wat vragen onbeantwoord gebleven zijn, kwam niet door zwijgzaamheid van de geïnterviewden, maar doordat onze gesprekspartners inmiddels weer elders aanwezig moesten zijn. Hoelang werkt u al bij uw Centrale Bank? De heer Van der Linden: Ik ben in 1950 in dienst getreden. Eerst was ik chef van de Afdeling Controle en Statistiek. Later werd ik het best betaalde manusje van alles. Vervolgens ben ik hoofdinspecteur geweest. Toen algemeen hoofdinspecteur en sinds 1965 onderdirecteur. De heer Kerkmeester: Als 20-jarige kwam ik eerst op de materiaalafdeling. Daarna heb ik bij de Inspectie-binnen dienst en later bij de Inspectie-buitendienst gewerkt. Toen ben ik chef Afdeling Begrotingen geworden. Daarbij kreeg ik toen te maken met de opbouw en uitbouw van o.a. de afdelingen Publiciteit, Public Relations, Spaarvormen en met communicatie-aangelegenheden. Ook een soort „ma- I nusje". Een en ander resulteerde in de Hoofdafdeling AAB (Adviezen Aangesloten Banken), waarvan ik tot hoofd werd benoemd. Daarop volgde de benoeming tot onderdirecteur. U kent elkaar al van vóór de tijd, dat er van fusie tussen Utrecht en Eindhoven sprake was? Was het toen „kat en hond"? De heer Van der Linden: De heer Kerkmeester en ik hebben vroeger al heel wat met elkaar te maken gehad, maar het is nooit „kat en hond" tussen ons geweest. De heer Kerkmeester: Wel waren we toen concurrenten. Dat is duidelijk. Het ging echter in die tijd om gemeen schappelijke belangen, waarbij een ongezonde concurren tie moet worden uitgeschakeld. Zo ging, als ik mij goed herinner, de eerste ontmoeting over de door de regering ontworpen spaarregelingen in het kader van het bezits- vormingsbeleid. Al spoedig bleek, dat onze gedachten en doelstellingen op dit punt vrijwel gelijk waren. Later is het contact gevolgd op het gebied van de samenwerking inzake reisbemiddeling. Dat was een initiatief van Eindhoven. We bleken ook daar dezelfde golflengte te hebben. Was het moeilijk om die twee pakkettenvan aangele genheden, waarmee u, ieder afzonderlijk, te maken had, samen te voegen tot dat ene „pakket" in uw beider huidige werkgebied? De heer Van der Linden: Vergeet niet, dat beide „pakket ten" naar inhoud verschilden. Ik had bij voorbeeld ook de accountantsdienst en de opleiding, welke de heer Kerk meester niet had. In overleg met de Hoofddirectie zijn die aan andere werkgebieden toebedeeld en bleef het werk gebied A.B. over. De aanpak van Eindhoven en Utrecht verschilden slechts gradueel, niet principieel. Nuchtere analyse leerde, dat aan beide zijden dingen voorkwamen, die beter waren. Daarover kregen wij geen moeilijkheden. Wel kwamen we moeilijkheden in het personele vlak tegen. Daarbij heb je de plicht te wikken en te wegen. Ik kan rustig zeggen, dat ik voor mij zelf geen persoonlijke moeilijkheden ondervonden heb.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 6