wob
3
DE 24
Terwijl de Commissie van 18 het einde
van de rit nadert, is de Commissie van
24 eerst juist van start gegaan. Deze
commissie, voor gelijke delen benoemd
door de Centrale (K)ringvergadering,
i heet officieel Gemeenschappelijke Com
missie Arbeidsvoorwaarden. Ze zal zich
zetten aan de taak van de harmonisatie
van de arbeidsvoorwaarden, die zullen
1 gelden voor het personeel van de raiffei-
sen- en boerenleenbanken, die na de
fusie bij de nieuwe Centrale Bank zullen
zijn aangesloten. Op 28 januari werd de
Commissie door dr. A. J. Verhage geïnstal
leerd.
Daarbij legde deze sterk de nadruk op
het grote belang van het werk der Com
missie voor de bevordering van het
voorgenomen samengaan van de beide
Centrale Banken.
De taak van de 24 is inderdaad van
groot gewicht en bovendien omvangrijk.
De duizenden directeuren en personeels
leden van de aangesloten banken zijn
immers rechtstreeks bij die harmonisatie
betrokken. Het „sociale pakket", hoe
goed op zichzelf ook, van de ene
organisatie toont nu eenmaal verschil
punten met die van de andere. Harmoni
satie tussen beide groepen arbeidsvoor
waarden is dan ook een zaak, waarbij
men weloverwogen te werk moet gaan.
Gegeven echter ons doel om tot één
Centrale Bank te geraken, die met alle
aangesloten banken, één organisatie
vormt, is het duidelijk, dat ook een
éénvormigheid van arbeidsvoorwaarden
voor het personeel moet worden nage
streefd.
De commissie heeft zich voor het voor
bereiden van voorstellen aan de plenaire
commissie in een drietal sub-commissies
gesplitst. De ene sub-commissie zal zich
bezighouden met de primaire arbeids
voorwaarden, d.w.z. met de salariëring
van directeuren en van het overig perso
neel. De tweede sub-commissie zal de
secundaire arbeidsvoorwaarden bezien,
terwijl de derde sub-commissie zich met
de pensioenen bezig zal houden. Deze
drie sub-commissies zijn aan het werk
getogen en zullen eerlang hun voorstel
len aan de voltallige commissie voorleg
gen.
Het is begrijpelijk, dat in de Commissie
van 24 ook op speciale punten de zorg
voor het personeel ter sprake is geko
men. Zo werd gewezen op de onrust, die
er onder functionarissen van plaatselijke
banken bestaat, doordat ook op plaatse
lijk niveau fusies zullen plaatsvinden.
Daarop werd van de zijde van de Hoofd
directie naar voren gebracht, dat naar
verwachting slechts zelden personeel zal
behoeven af te vloeien. In ieder geval
kan het personeel zekerheid hebben, dat
in geval van afvloeiing de Centrale Bank
erop zal toezien, dat door middel van een
ad hoe regeling zijn belangen op sociaal
verantwoorde wijze zullen worden behar
tigd.
Toen de Commissie van 18 met haar
werkzaamheden begon, stond dit geza
menlijk beraad van vertegenwoordigers
van beide organisaties nog vol vraagte
kens. Twee maal negen leidende mensen
uit organisaties, die toch wel een eigen
mentaliteit vertonen en hun eigen tradi
ties hebben, kwamen bijeen om voor
essentiële vraagstukken oplossingen te
vinden, die hen zeil als groep, maar
bovenal de door hen vertegenwoordigde
organisaties, zouden bevredigen. De
vraag, hoe de gesprekken waarin de
grondslagen van de nieuwe organisatie
zouden moeten worden ontwikkeld, zou
den verlopen, was gerechtvaardigd. Niet
minder voor de hand lag de vraag hoe
de reacties van de (k)ringen en de
Centrale (K)Ringvergadering zouden zijn
en hoe deze Commissie van 18, rekening
houdend met een zo diepgaande inspraak
in de organisatie en zelf voortkomend uit
verschillende organisaties, uit dat hele
verloop van talloze vergaderingen het
eens moest worden over ontwerpstatu
ten en ontwerp-reglementen; ontwerpen,
die ook voor de beide organisaties aan
vaardbaar zouden moeten zijn.
In de eerste bijeenkomsten moest men
nog wat aan elkaar en aan een wat
uiteenlopende terminologie wennen. Ook
toen al merkte men dat bedoeling en
doelstelling van deze mensen dezelfde
waren. Al ras kwam naar voren, dat
zeker op wezenlijke punten, de opvattin
gen helemaal niet zo uiteen liepen en dat,
wanneer er verschillen waren, deze ble
ken te kunnen worden overbrugd. Wan
neer er verschillen van inzicht naar vo
ren kwamen, bleek ook al snel, dat het
geen verschil van opvatting tussen men
sen uit de Utrechtse en Eindhovense
organisaties was, maar verschillen van
inzicht tussen mensen met goede bedoe
lingen, waarbij Eindhovenaren Utrechtse
opvattingen steunden en omgekeerd.
Door de ingewikkeldheid van de materie
moest veel en lang vergaderd worden,
maar van het begin tot het eind was de
gedachtenwisseling zakelijk en open, met
groot wederzijds begrip voor wat er in
de organisatie, die men niet kende, in de
loop der jaren gegroeid was.
Vertegenwoordigers van beide organisa
ties hadden volledig rekening te houden
met de moties die in beide algemene
vergaderingen waren aangenomen. Te
recht is verscheidene malen geconsta
teerd, dat men het daarmede helemaal
niet moeilijk had en van beide zijden
overtuigd was, dat men in dit gezamenlijk
werk geheel naar beide moties leefde.
De rustige, welwillende en onpartijdige
leiding van voorzitter Mertens droeg
daartoe ook zeer bij.
In de gedachtenwisselingen kwamen,
evenals in de Centrale (K)Ring- en
(K)Ringvergaderingen, steeds meer ge
dachten op om op een aantal punten de
structuur van de komende organisatie te
verbeteren en te moderniseren. Men was
zich er ook van bewust, dat het op dit
tijdstip ingaan op onze gedachten het
ontwerpen van een grondslag voor het
fusiebesluit zou bemoeilijken en vertra
gen. De algemene conclusie was echter
wel, dat zodra de nieuwe organisatie tot
stand zal zijn gekomen in een dan te
formeren structuurcommissie deze ge
dachten met veel aandacht moeten wor
den bezien.
De ontwerpstatuten en -reglementen, zo
als die na vele beraadslagingen in beide
organisaties door de Commissie van 18
zijn vastgesteld, zijn nu rondgezonden.
Zowel de Commissie van 18 als de
leiding van beide organisaties zijn er van
overtuigd, dat hier een goede basis voor
het fusiebestuit is verkregen. Wij mogen
dit zien als de unanieme opvatting van
de Commissie van 18.
Er bestaan in de organisatie nog wat
bezwaren tegen de liquiditeitsregeling,
zoals die in de discussienota was voor
gesteld. Deze bezwaren betreffen vooral
moeilijkheden voor bepaalde categorieën
banken, voor wie de overgangsregeling
te kort zou kunnen zijn. Hieraan wordt
opnieuw aandacht gegeven en er zal een
voorstel om hieraan tegemoet te komen
worden voorgelegd. Dit vereist ingewik
kelde becijferingen over steeds wisselen
de liquiditeitsposities, waardoor het nog
al lang duurt. Maar het inzicht dat, waar
moeilijkheden van betekenis ontstaan, en
waaraan moet worden tegemoetgekomen,
is duidelijk aanwezig.
Allen, die zich zo intensief met het
scheppen van een basis voor het fusie-
besluit hebben bezig gehouden, leven nu
in gespannen verwachting, wat de reactie
van beide organisaties zal zijn op de
voorstellen, die hun eigen vertegenwoor
digers in grote eenstemmigheid en een
heid van opvatting hebben ontworpen.
A. J. Verhage