het artikel „Twee voorzitters beantwoor den vragen". In dit artikel wordt de vraag gesteld of het mogelijk zou zijn, dat alle aangeslo ten banken binnen enkele jaren formeel of praktisch in bijkantoren van de Centrale Bank zouden kunnen veranderen. Dr. Verhage antwoordt daarop: ,lk herinner me een vergadering van de Vereniging van Directeuren. Daar kreeg ik ongeveer dezelfde vraag. Na twintig mi nuten discussie geloofde niemand meer, dat zo'n negatieve ontwikkeling werkelijk zou dreigen. Toch duikt - en daar erger ik me wel wat aan - sinds die vergade ring dat sprookje van die bijkantoren steeds weer op, hoewel op bovenge noemde vergadering, waarvoor zeer veel belangstelling was, mijns inziens definitief met dat sprookje werd afgerekend". Dat was de vergadering van 11 mei 1971 te Utrecht. Wat dr. Verhage hiervoor stelde, dachten wij ook. Deze vergadering verliep bijzonder pret tig en zeer velen zijn gerustgesteld naar huis gegaan. Maar waarom heeft het bestuur van de Centrale Bank daarna te kennen gegeven: „dat de mededelingen, welke door de heren Verhage, Manschot en Greven in de ledenvergadering van 11 mei 1971 over de voortgang van de fusie-besprekingen zijn gedaan, niet ge acht kunnen worden formele toezeggin gen in te houden over bepaalde onderde len van de toekomstige verhouding Cen trale Bank - lokale banken"? Dat was jammer. Want toen was het geen sprookje meer, maar werd het een angstig voorgevoel, dat bepaalde toezeg gingen misschien toch wat te voorbarig waren gedaan. En bestuderen we in een wat later sta dium de discussienota's, dan is er vele malen aanleiding tot het plaatsen van vraagtekens over de toekomstige zelf standigheid. Veel is er uitgepraat in de Ringvergadering. De mening van de or ganisatie is getoetst en zou verwerkt worden in nieuwe concepten. En dan weer is er aanleiding voor een angstig voorgevoel. Er is in principe nau welijks iets veranderd. De Centrale Ring vergadering heeft nauwelijks een taak gekregen. Als er om advies wordt ge vraagd, mag de organisatie meespreken. Voor een te geven advies is kennelijk geen ruimte. De organisatie gaf de wens te kennen, dat de voorzitter van de Raad van Beheer en de voorzitter van de Algemene Vergadering en de voorzitter van de Centrale Kringvergadering niet dezelfde zouden moeten zijn. Waarom werd hieraan voorbijgegaan? Het zijn slechts enkele punten, die hier genoemd worden, maar voldoende om aan te geven, dat de twijfel over het wel of niet bijkantoor worden nog steeds leeft. Een centrale leiding zal nodig zijn. Een te strak dirigisme is funest. Is het niet zo, dat door de betrokkenheid van de plaatselijke besturen, door het aan passen aan de plaatselijke behoeften en het gevoel van zelfstandigheid onze or ganisatie is geworden wat zij is. Nu staat er een fusie voor de deur. Moet nu ineens alles veranderen. Moet nu voor alle banken dezelfde remedie gaan gel- j den. Moeten nu de werkgebieden door de Centrale Bank worden vastgesteld. Natuurlijk, in sommige gevallen zou het beter zijn geweest, indien de Centrale Bank die bevoegdheid eens zou hebben. In z'n algemeenheid niet. Laten we de zaak niet zo strak maken. Onze plaatse lijke betrokkenheid gaf de kans tot het leveren van maatwerk. Door te strakke lijnen van bovenaf, lopen we de kans confectie te krijgen. Laat ondergeschikte zaken, zoals administratieve organisatie, uniforme formulieren en andere uit de statuten. In gezond overleg kan toch wel veel bereikt worden. Het geeft in ieder geval de mogelijkheid dat een sprookje j de wereld wordt uitgeholpen. Ik ben ervan overtuigd, dat velen bereid zijn mede te preluderen. Maar dan moet door Bestuur, Raad van Beheer en Hoofddirectie goed worden geluisterd, welke muziek er wordt gemaakt. Laat het geen „zwanenzang" worden. 20-1-1972 L. Segaar directeur Raiffeisenbank „Flevoland" W.A. Naschrift: De heer Segaar geeft eerst een verklaring van het voort blijven le ven van het „sprookje", waarmee de heer Verhage meende al op 11 mei 1971 te hebben afgerekend. De door de heer Segaar geciteerde brief was een ant woord op een door de Centrale Bank ontvangen schrijven en het geciteerde gedeelte was een reactie op de vierde alinea in dat schrijven. Noch in die vierde alinea noch in de overige inhoud van dat schrijven komt echter het „sprookje" aan de orde. Het ging in die j vierde alinea echter wel om een heel ander punt, waarop de Centrale Bank een formele toezegging zou kunnen doen (maar niet deed, zoals uit de brief blijkt). De sprookjeskwestie is in het geheel geen zaak voor formele toezeggingen, dachten wij, maar een zaak van vertrou wen in iemands woord en intentie. In dit licht zal men de teleurstelling van de heer Verhage heel goed kunnen begrijpen, dat het sprookje weer opdook, ondanks alles wat hij er over gezegd heeft. Overigens zal het de heer Segaar, naar wij vertrouwen, al bij het in druk ver schijnen van dit naschrift uit de dan verschenen ontwerp-statuten duidelijk geworden zijn, dat er inderdaad naar de muziek geluisterd is! Zijn wens de sprookjes uit de wereld te helpen, is ook de onze.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 47