31 echter op veel bedrijven zowel verouder de als moderne fruitpercelen naast el kaar aan. Het onderscheid tussen verou derde en moderne bedrijven is dan ook veel gecompliceerder en niet zo gemak kelijk aan te geven. Ook het rapport Little geeft hierover geen uitsluitsel. Wan neer men echter overgaat tot het her financieren van moderne telers, dan zal men toch een onderscheid naar bedrijf moeten maken. Bij een beschouwing van de L.E.I.-cijfers in tabel I fen II, welke gebaseerd zijn op een steekproef uit de gespecialiseerde fruitteeltbedrijven, vallen de grote ver schillen tussen de bedrijven op. Hoewel hier sprake is van een steekproef uit de groep betere bedrijven in ons land, bedroeg I het netto-overschot gemiddeld in de sei zoenen 1968/1969 en 1969/1970 respectie- velijk neg. 23,- en neg. 30,- per 100,- kosten. Gemiddeld ontstond daardoor in 1969/1970 een ontsparing van ƒ3.320,- per ondernemer, ondanks een positieve beïnvloeding door ontvangsten van bui ten de bedrijfssfeer. De spreiding in de besparingen werd voor het belangrijkste deel veroorzaakt door de resultaten van het fruitbedrijf, daarnaast stond zij ook onder invloed van het privégebruik en de financiële belasting van het bedrijf. Het vreemde vermogen varieerde per bedrijf van ƒ100,- tot ƒ40.000,- per ha pit- en steenvruchten, terwijl 19% van de bedrijven met meer dan 20.000,- vreemd vermogen per ha was belast. Daar het voortbestaan van de fruitteeltbedrijven onzeker is, heeft het L.E.I. de waarde van de bezittingen (tabel II) zowel op continuïteits- ais op liquidatiebasis berekend. In het eerste geval bedroeg het percentage eigen ver mogen per 1 januari 1970 gemiddeld 60% en bij de tweede berekeningswijze slechts 31 Uit het bovenstaande blijkt wel, dat men bij het maken van een onderscheid tus sen verouderde en moderne telers met vele factoren rekening zal moeten hou- 1 den. Bij het herfinancieren van moderne telers zal men als bepalend criterium moeten hanteren of het bedrijf van de telers zich na een redelijk herstel van de fruitmarkt weer op eigen kracht kan ontwikkelen. Bepalend daarvoor is een complex van factoren, waarbij naast de bedrijfsstruc tuur (bedrijfsomvang en uitrusting, leef tijd bomen, boomvorm) de financiële be lasting van het bedrijf en de onderne merscapaciteiten een belangrijke rol spe len. Bovendien zal men niet kunnen vol staan met de herfinanciering van de bestaande schuldenlast, zoals gesteld in het rapport Little. Men zal ook de finan ciële mogelijkheden moeten verschaffen voor het uitvoeren van noodzakelijke in vesteringen en het opvangen van eventu- de leeftijd en de vorm van de bomen zijn belangrijk

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 33