hoe voeden wij de wereld? In onsland is de land-en tuinbouw maar een betrekkelijk kleine bedrijfstak. Het kost daarom soms moeite om niet-agrariërs duidelijk te maken welk belang de Nederlandse gemeenschap heeft bij de instandhouding van deze bedrijfstak. Anders is de situatie, wanneer er over de wereld als geheel wordt gesprokenmeer dan de helft van de mensheid werkt nog in de landbouwen het is verreweg de grootste bedrijfstak op onze aardbol. obstakels voor voedselproduktie landbouwproduktie; nuttige produktie 17 drs. m. I. de heer De grote zorg die steeds meer wordt uitgesproken over de bestaande mogelijkheden van de toenemende wereld bevolking betekent ook een zorg over de mogelijkheden van de landbouwproduktie en de daaruit voortvloeiende voedselvoorziening. Nu zijn deze zorgen niet nieuw. Er zijn al een honderd jaar geleden voorspellingen gedaan over een zeer snelle uitputting van energiebronnen. Het nieuws is, dat er een factor bij is gekomen: de verstikkende invloed die de afval van produktieprocessen op de leefomgeving kan uitoefenen. Gelukkig is dit een verschijnsel, dat op sommige plaatsen erger is dan elders; wij zijn op die manier gewaarschuwd. Zouden deze rode lichten niet bestaan, dan zouden wij ongemerkt de totale vervuiling in sukkelen. De „club van Rome", een groep kapitaalkrachtigen, heeft een aantal instituten opdracht gegeven om in de toe komst te kijken en één van deze instituten voorspelt dat alleen een grote inspanning kan voorkomen, dat er tegen het jaar 2000 een voedseltekort ontstaat. De wereldbe volking zal in de komende dertig jaar verdubbelen (van 3,6 miljard tot 6 a 7 miljard), ook al zou reeds de komende jaren het geboortecijfer dalen. De hoop wordt uitgesproken, dat de wereldbevolking zich na het jaar 2000 op 6 miljard zal stabiliseren. Het is moeilijk om andere berekeningen aan te halen. Een medewerker van de F.A.O., de heer W. H. Pawley, heeft getracht een gehele eeuw vooruit te zien (zie CERES november 1971). Op grond van een prognose die hij gematigd noemt, komt hij voor het jaar 2070 tot een wereldbevolking van 36 miljard, tienmaal zoveel als vandaag. Hoe al deze mensen in de toekomst te voeden? Daarbij moet tevens bedacht worden dat reeds vele mensen over onvoldoende voedsel kunnen beschikken. Prof. dr. C. T. de Wit kijkt daar niet erg somber tegen aan (zie Stikstof, nr. 69, 1971). Hij meent, dat bij optimale produktiemetho- den de landbouw in staat is 73 miljard mensen te voeden en dan nog ruimte te houden voor andere activiteiten, die ruimte vragen, zoals wonen, transport enz. Het nuttige van deze berekeningen is, dat het laat zien, dat de landbouwtechniek geen belemmering is, wanneer het om voldoende voedsel gaat. Er zijn echter andere obstakels. Het zal namelijk enorme investeringen vragen om gebie den in Afrika en Zuid-Amerika in cultuur te brengen, om over een voldoende areaal te beschikken, dat enigszins in de buurt van de grote bevolkingsconcentraties ligt. Pawley wijst erop, dat daarvoor bij voorbeeld nodig is een methode om op grote schaal zeewater voor bevloei ing van woestijngrond geschikt te maken. (De mogelijkhe den van voedselwinning uit de zee schijnen op het ogenblik minder groot te worden geacht, dan vroeger wel eens het geval is geweest). Technisch kan men zich dit allemaal wel indenken. De maatschappelijke wijzigingen, die nodig zijn om de techni sche wijzigingen mogelijk te maken, zijn echter geweldig. Een voorbeeld daarvan is de toepassing van hoogproduk- tieve rassen in India; deze rassen kunnen alleen gebruikt worden door de boeren, die al een zeker peil van ontwikkeling bereikt hebben en in zekere zin al welvaren der zijn dan hun collega's. De toepassing van de hoogproduktieve rassen vergroot dus de inkomensver schillen en leggen zo een basis voor maatschappelijke onrust. Een ander voorbeeld is Zuid-Amerika, waar de feodale verhouding tussen grote landeigenaren en land arbeiders wordt doorbroken en de laatsten een eigen stuk grond krijgen. Maatschappelijk gezien is dit een volko men juiste ontwikkeling; het eerste effect is echter een teruggang in de produktie, omdat er een gebrek is aan voldoende kennis en voorlichting die de kleine boeren in staat moeten stellen om op zijn minst evenveel te produceren als voorheen. Zoals hierboven reeds is gesteld, is het vooral de bedreiging van onze levensomstandigheden, het milieu, die ons weer met de neus op deze problemen heeft gedrukt. Er is daarom wel gesuggereerd, dat wij ons maar wat minder aan materiële produkten moeten wijden en

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 19