twee uit dezelfde stad
9
,,lk ben de meest volbloed Utrechter uit de hele
organisatie'.', zegt de heer Van der Linden met een
zekere trots. Geboren in 1919 uit Utrechtse ouders,
met vier Utrechtse grootouders en zeven Utrechtse
overgrootouders. Ging natuurlijk ook in Utrecht op
school, bezocht het Lyceum aan de Kromme Nieu
we Gracht, dicht bij het vroegere kantoor van de
Utrechtse Centrale Bank.
Is getrouwd, men raadt het, met een Utrechtse (een
zoon, 16 jaar, zit voor eindexamen HBS-B, en wil
economie studeren).
De heer Kerkmeester is - bijna - even Utrechts.
Hij is daar in 1925 geboren en bezocht er de HBS.
Ook hij is getrouwd met een Utrechtse. Heeft twee
zonen van 14 en 16 jaar, die het Atheneum
bezoeken. Bijzonderheid is, dat mevrouw Kerk
meester een vroegere collega van haar man is. Het
was een bankhuwelijk, tot stand gekomen ondanks
de toenmaals in Utrecht geldende opvatting, dat de
mannelijke en vrouwelijke medewerkers vooral niet
te veel met elkaar in contact moesten komen.
De heer Van der Linden studeerde economie. De
propadeuse in Tilburg en het kandidaats en docto
raal examen aan de Gemeentelijke Universiteit te
Amsterdam.
Later heeft hij zich in de avonduren gespecialiseerd
door het Academisch accountantsexamen in Tilburg
te behalen. Kenners van deze studie weten te
vertellen, dat hij dat in verrassend korte tijd
gedaan heeft. In Amsterdam had de heer Van der
Linden de leer van de coöperatie (Prof. Frietema)
als keuzevak. Geen wonder dat hij bij de beide
Centrale Banken solliciteerde: Utrecht had geen
plaats. Eindhoven wel!
Na zijn HBS-examen heeft de heer Kerkmeester de
kweekschool (heet nu Paedagogische Academie)
doorlopen. Hij is echter niet in het onderwijs
terechtgekomen, maar trad op 20-jarige leeftijd in
dienst bij de Utrechtse Centrale Bank. De praktijk
trok hem in eerste instantie sterker dan het onder
wijs, al bleek uit zijn verdere studierichting, M.0.
Handelswetenschappen en M.0. Economie, dat het
onderwijs hem nog niet losliet. Toch bleef hij werk
zaam bij de Centrale Bank, waarvan hij nooit spijt
gehad heeft.
De heer Kerkmeester bekent, dat de onderwijs
wereld wel een speciaal plaatsje in zijn hart
heeft gehad en dat hij vele jaren contact met die
wereld heeft gehouden. Ze zeggen wel eens, zegt
hij, dat je dat aan mijn stijl van leiding geven nog
kunt merken, al hoop ik toch niet te veel een
schoolmeester te zijn, als dat in een bepaalde
situatie niet past.
De heer Kerkmeester: We moeten daarom ook een zeer
goede communicatie hebben tussen ons werkgebied en
de aangesloten banken. Want ons advies over het beleid
moet altijd op de werkelijkheid steunen. Daarom ook
moet er met de banken gepraat en overlegd worden. Het
zal niet altijd zo zijn, dat het uiteindelijke advies door alle
banken wordt onderschreven, maar we moeten er altijd
wel voor zorgen, dat zo'n advies in goed contact en
overleg tot stand gekomen is en dat de banken in hun
algemeenheid het als juist aanvaarden. Ik denk hier ook
aan regionaal overleg. Ook dit staat niet los van de
noodzaak om naast de plaatselijke zelfstandigheid de
„presentatie als eenheid" in het oog te houden. We zullen
de bereidheid moeten opbrengen om waar het nodig is
voor de presentatie als één organisatie concessies te
doen aan eigen inzichten. Een bank die dit doet, zal zelf
het nut daarvan ondervinden.
Denkt u, dat de banken na de fusie in de praktijk grote
verschillen met vroeger zullen ervaren?
De heer Kerkmeester: Nee, en ook de heer Van der Lin
den meent, dat de individuele banken na de fusie weinig
zullen merken.
Ook niet op het punt van de figuur van de districtsdirec
teur?
De heer Kerkmeester: Die vraag is natuurlijk speciaal
voor de Utrechtse banken van belang, want daar leefde
de gedachte, dat de districtsdirecteur als het ware
zeggenschap zou hebben over de plaatselijke besturen en
de directie van de bank. Ik denk, dat op dit punt de
angst inmiddels wel verdwenen is na alles wat er over
gezegd en geschreven is, o.a. in het februari-nummer van
de Raiffeisen-Boerenleenbank.
Vroeger had de rayon-inspecteur twee verantwoordelijkhe
den: controle en adviezen. Op beide onderdelen was er
behoefte aan specialisatie en intensivering. Daarom is
de functie gesplitst, waarbij de districtsdirecteur de
advisering en het bijstaan bij allerlei problemen voor zijn
rekening neemt. De banken krijgen door de districtsdirec
teuren gewoon de mogelijkheid tot een intensiever en
actiever contact met de Centrale Bank. Een wezenlijk
verschil met vroeger zal het beslist niet betekenen. Ik
hoop echter dat de banken hen het volle vertrouwen zul
len geven, want dat is onmisbaar.
Zou er na de fusie van de Centrale Banken meteen een
stroom van fusies tussen lokale banken losbreken?
De heer Van der Linden: Als de personele problemen
opgelost kunnen worden, zouden er in de eerste twee
jaar wel heel wat fusies kunnen komen. Ik dacht, dat het
wel snel zou kunnen gaan. Van groot belang zal zijn, dat
prestigekwesties vermeden worden. Er moet bereidheid
zijn om het belang van de eenwording te laten prevaleren
bovenlaat men zelf maar aanvullen.
De heer Kerkmeester: Ik denk, dat het de eerste tijd hier
en daar wel wat stroef zal gaan, want er kunnen bij zo'n
plaatselijke fusie naast prestige-overwegingen ook andere
zakelijke aspecten een rol spelen. Men zal echter vrij
snel ervaren, dat aan het gescheiden optrekken in één
werkgebied zoveel nadelen verbonden zijn, dat fusie de
aangewezen weg is. Het publiek zou het niet begrijpen.