45 tijdvakken en wat dies meer zij Oude boerderij in Veen, waar de bank gevestigd was werk van burgemeester Raiffeisen, was nadere studie waard en deze studie werd dan ook metterdaad aangevat. Aansluitend op het verslag van het Ne derlands Landbouw-Comité uit 1897 kwam de Gelderse Boerenbond tot de conclusie dat samenwerking op agrarisch gebied (en dit betrof zowel aan- als verkoop van produkten als kredietverle ning) weinig kans op slagen zou hebben zonder het bestaan van boerenleenban ken volgens het systeem Raiffeisen, vol gens het systeem dus van vérgaande onderlinge bijstand, die niet de vorm van liefdadigheid mocht hebben, doch inte gendeel gebaseerd was op steun, ontwik keling, opbouw en vertrouwen en waarbij winstbejag, als doel, niet mocht voor komen. Deze nadere studie" - die vanuit vele kanten werd ondernomen - en welke resulteerde in het oprichten van plaatse lijke banken, wier aantal snel groeide, heeft de agrariërs voor een zéér dreigen de, gewelddadige, ondergang in armoede en wanhoop behoed. Hoe daarna de ontwikkeling is geworden - meer zakelijk dan menslievend en idealistisch zoals het leek - is een gevolg van opgedrongen omstandigheden en doet niets af van het werk van duizenden warmvoelende mannen die hun beste krachten en een groot deel van hun levenstijd gaven en hun kennen en kunnen hebben besteed aan de uitbouw van het levenswerk van Raiffeisen. Zij waren - en dit is al meerdere malen gezegd - mannen uit alle rangen en standen. Eenvoudigen en intellectuelen, leken, priesters en dominees, burgers en boeren, artsen, notarissen en renteniers, adellijken en arbeiders, teveel om op te noemen. Van sommigen bleven de namen zorgvuldig bewaard. Van de meesten bleef alleen een spoor van hun werk over en dat geeft een licht gevoel van weemoed, want ook zij behoorden tot de bou wers. Mede aan hun werk hebben vele jonge ren nu een hoge mate van zekerheid en welvaart te danken omdat daardoor ook het „platteland" deel kreeg aan de groei ende welvaart (die in korte tijd het gezicht van sommige landstreken volko men wijzigde) in plaats van een onder gang in trieste narigheid. Het gedenkboek: „60 jaren Landbouw kredietorganisatie" geeft voor de periode 1898-1948 een aanvaardbare indeling in tijdvakken en wel (kort samengevat): 1898-1914 Crisis, ontworsteling, herstel. 1914-1918 Eerste wereldoorlog, hoge prijzen, maar ook hoge kosten. 1918-1930 Korte hevige opbloei, afgewis seld door diepe inzinkingen. 1930-1940 Depressie, ontreddering. 1940-1945 Tweede wereldoorlog, chaos. 1945-.Heropbouw. En zo werden omstreeks 1897 de eerste boerenleenbanken in ons land opgericht, welke langzamerhand „op stoom" kwa men door het welverdiende vertrouwen dat hun deel werd in hun werkgebied. Vlak daarna en bijna gelijktijdig kwamen deze „eerstelingen van de Raiffeisen- oogst" hier te lande tot het oprichten van beide Centrale Banken (te Utrecht en te Eindhoven). Niet het verschil in levenshouding (de oprichters waren goeddeels katholiek) maar wel persoonlijke (helaas!) en zake lijke beweegredenen, waaronder de rechtsvorm, leidden tot deze betreurens waardige splitsing. Gelukkig echter bleken opzet, ontwikke ling en werkwijze - waarin beide familie leden opvallend veel op elkaar geleken - gezond te zijn. En deze ontwikkeling werd niet geremd door „duur doen" en „status zoeken". Het eenvoudige geldverkeer (waarbij nauwelijks sprake was van rekening- courantverhoudingen) de solide werkwijze en dit alles verricht in de meest simpel denkbare werkruimten en geleid door onze idealistische pioniers, de onderlinge bekendheid tussen bestuurders, beheer ders en leden, kortom de nuchtere maar daarom niet minder menslievende opzet, hadden geen reclame nodig. Baby was gezond en groeide zeer voor spoedig op tot vreugde der beschouwers en niet mindere vreugde van de regering, die een grote en zware zorg zag afge wenteld. De groei is al in zoveel overzichten belicht dat deze droge - alhoewel boek delen sprekende - cijfers hier niet her haald behoeven te worden. Wat hier gezegd wordt van de „lokale" banken geldt onverkort ook voor de Centrale Banken die in de eerste plaats fungeerden als beleggingsinstituut voor de aangesloten banken. De bijna zwaarwichtige wijze (Terugblik- ker hoopt dat ook wel eens hartelijk gelachen werd en twijfelt daar eigenlijk ook niet aan) waarop de belangen van deze nog zeer onaanzienlijke Centrales werden behartigd doen nu misschien een tikkeltje overdreven aan, zelfs als het geplaatst wordt in het raam van de tijd van hoge hoeden en zwarte jassen. Men bedenke echter wel terdege dat fundamenten nooit mooi en esthetisch verantwoord behoeven te zijn. Wel bepalen zij in hoge mate de hecht heid van het ganse bouwsel. Wat valt er dan nog te lachen over deze pioniersarbeid (een arbeid die vaak zeer zwaar en in ieder geval zeer verantwoor delijk was en waarvoor vrijwel nooit beloningen werden gevraagd) en waar aan wij „ons" bestaan te danken hebben? „Concordia res parvae crescunt" (door samengaan groeien kleine zaken). Dat „samengaan" was wel niet altijd even duidelijk en harmonieus, maar bestond en bestaat toch wel degelijk. Het is een van de levenskernen van onze organisatie. Dat „samengaan" moet wel gekoppeld blijven aan een - en zeker niet gering - idealisme, zodat voor iedereen duide lijk het Raiffeisenkarakter van onze sa menwerkende organisaties zichtbaar blijft, óók wanneer we binnen afzienbare tijd kunnen spreken over „onze organisa tie", als eenheid. Het zij Terugblikker vergund, in de ko mende beschouwingen de gedenkboeken van beide Centrales naast elkaar te leggen en daaruit in chronologische orde stof te putten. Terugblikker

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 47