vraag en antwoord 36 mr. p. j. I. m. bartholomeus Als door de fiscus beslag wordt gelegd op de roerende goederen van een belastingschuldige, kan dit dan ten nadele zijn van de bank aan wie deze zaken in eigendom tot zekerheid zijn overgedragen? Men zou geneigd zijn bovenstaande vraag ontkennend te beantwoorden. Een crediteur, en dat is de fiscus toch ook, heeft immers alleen verhaal op de goederen van zijn debiteur; mocht deze debiteur zijn zaken aar een ander in eigendom hebben overgedragen, dan vist de crediteur achter het net. Ofschoon dit antwoord in zijn algemeen heid juist is, gaat het niet altijd op als de fiscus crediteur is. Deze neemt als crediteur immers een bijzondere positie in en beschikt over bepaalde voorrechten. Een van die voorrechten is het „bodemrecht": Als de fiscus tot verhaal van directe belastingen of premies ingevolge sociale verzekeringswetten waarvan de inning aan hem is toevertrouwd, beslag legt op roerende goederen, die zich ten tijde van het beslag op ,,de bodem" van de belastingschuldige bevinden, en die dienen om deze bodem beter aan zijn bestemming te laten beantwoorden, behoeft de fiscus, enkele uitzonde ringen daargelaten, geen rekening te houden met rechten van derden op deze goederen. Hetzelfde geldt voor ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten die ten tijde van het beslag op de genoemde bodem aanwezig zijn. Onder het begrip ,,de bodem van de belastingschuldige" dient verstaan te worden de plaats waar hij woont of zijn bedrijf uitoefent, ook al is die plaats zijn eigendom niet. Zo zal de fiscus niet alleen beslag kunnen leggen op vee en werktuigen van de belastingschuldige die zich op zijn bedrijf bevinden, ongeacht of deze aan de bank zijn overgedragen, maar ook op de inventaris die zich in het huis, de winkel, het bedrijf etc. van de belastingschuldige bevindt. Deze inventariszaken dienen immers op ,,de bodem", d.w.z. de grond of de ruimte waar ze zich bevinden en waar de belastingschuldige woont of zijn bedrijf heeft beter aan zijn doel te laten beantwoorden. Zoals gezegd is het niet van belang of de belastingschul dige eigenaar van deze plaats of ruimte is. Nu is het, zoals zo vaak, ook hier weer niet altijd duidelijk of een zaak wel of niet ten doel heeft de bodem waar ze zich bevindt beter aan zijn bestemming te laten beantwoorden. Twijfelgevallen zijn altijd mogelijk. De betreffende wet, de Wet op de Invordering van 's Rijks directe belastingen, geeft echter de mogelijkheid dat derden, die recht menen te hebben op de inbeslag geno men goederen, tegen het beslag een bezwaarschrift kunnen indienen. Zij moeten dit binnen 7 dagen na het leggen van het beslag richten tot de directeur der directe belastingen. Het bezwaarschrift wordt ingediend bij de ontvanger die het doorzendt naar de directeur. Het probleem is echter dat deze derden vaak niet of te laat van het beslag vernemen. De belastingschuldige blijft immers vaak in gebreke om de derde rechthebbende van het beslag tijdig in kennis te stellen, terwijl de fiscus, zelfs al zou hij van deze rechten van derden op de hoogte zijn, niet verplicht is hen van het beslag in kennis te stellen. Uit het bovenstaande volgt enerzijds dat het zogenaamde bodemrecht van de fiscus een sterke aantasting kan betekenen van de zekerheidseigendom. Anderzijds is het voor de rechthebbenden op goederen die onder een belastingschuldige verblijven van belang om, in die gevallen waarin de mogelijkheid bestaat dat de fiscus beslag zal leggen, attent te zijn en te trachten zulks te voorkomen, en, als eenmaal beslag is gelegd, zo snel mogelijk advies in te winnen omtrent de te nemen stappen, om de nadelen van het beslag zo mogelijk te beperken.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 38