een actieprogramma voor appelen en peren 30 c. bottema de structuur van de appelteelt het rapport a. d. little vraacj en aanbod van appelen rijk na toetreding tot de E.E.G. meer appelen zal verbruiken tengevolge van een groter aanbod en lagere prijzen. De Britse appelteelt is, volgens de huidi ge normen grotendeels verouderd en zal niet in staat zijn het hoofd te bieden aan de concurrentie van de andere lid-staten. De verhoogde invoer in het Verenigd Koninkrijk, samen met een vermindering van de Franse produktie, moet leiden tot een beter evenwicht tussen vraag en aanbod. Tot 1975 wordt in de Gemeenschap ech ter nog een appeloverschot verwacht, variërend van maximaal 1,6 miljoen ton tot minimaal 100.000 ton. Tegen 1980 wordt voor de E.E.G. (inclusief het Vere nigd Koninkrijk) in het slechtste geval een overschot van ongeveer 700.000 ton en in het gunstigste geval een tekort van 1 miljoen ton per jaar verwacht. Dit laatste zou dan tot een belangrijk hoger prijspeil leiden. De ruime marge in deze voorspellingen wordt vooral veroorzaakt door onzeker heid t.a.v. het aanbod in de produceren de landen, met name in Frankrijk. Sedert de invoering van de gemeen schappelijke landbouwpolitiek in 1967, is het niet meer mogelijk het vraagstuk van de overschotten in zuiver nationaal ver band te behandelen. Een vermindering van het Nederlandse overschot moet daarom nagestreefd worden binnen het raam van een normalisering van vraag en aanbod in de Europese Gemeenschap. Ook indien het mogelijk zou zijn de Nederlandse markt van de E.E.G. te isoleren, dan nog zou deze te klein zijn om de Nederlandse produktie op te ne men tegen prijzen, die aanvaardbaar zijn voor de moderne teler. Ongeveer de helft van het Nederlandse appelareaal bestaat uit boomgaarden, die naar hedendaagse normen genomen ver ouderd zijn. (Zie bijgaande tabel.) Deze verouderde appelboomgaarden zijn meestal klein en tevens onderdeel van een gemengd land- of tuinbouwbedrijf. Dat de Nederlandse fruitteelt in een penibele situatie verkeert, zal zo lang zamerhand een ieder bekend zijn. De afgelopen jaren traden de moeilijk heden in de fruitteelt herhaalde malen in de pers en de vakbladen op de voorg rond. Daarnaast werd de fruitteeltproblema- tiek ook door de demonstratie van fruitte ers in Den Haag en de over heidsmaatregelen, meerdere malen via de nieuwsmedia onder de aan dacht van een breed publiek gebracht. Dit is eveneens het geval geweest met het onlangs gepubliceerde rapport van het Amerikaanse marktonderzoek bureau A. D. Little. Dit bureau kreeg in december 1970 van de minister van Landbouw en Visserij, ir. P. J. Lardi- nois, opdracht te bepalen, of er een levensvatbare toekomst kan zijn voor de Nederlandse appel- en pereteelt en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om deze levensvatbaarheid te verzekeren. De inhoud van het rapport Little ge ven we hier weer. In het rapport wordt gesteld, dat de overproduktie van appelen in de E.E.G. en gebreken in bewaring, afzet en distri butie tot een ernstige crisis hebben geleid in de Nederlandse fruitteelt. Nederland heeft weinig bijgedragen aan deze over produktie in de E.E.G. Hoewel het areaal belangrijk verminderde, bleef de Neder landse handelsproduktie vrij stabiel en schommelde tussen 450.000 en 500.000 ton per jaar. Het huidige overaanbod in de E.E.G. is in de eerste plaats te wijten aan de enorme stijging van de Franse appelproduktie in de zestiger jaren. Werd in het seizoen 1961/1962 in Frankrijk 700.000 ton appelen geproduceerd, in het seizoen 1970/1971 lag dit ruim 1 miljoen ton hoger. Verwacht wordt, dat het Verenigd Konink-

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 32