25 bestuur en ledeninspraak al meer dan één coöperatie betrokken is. Die contracten brengen eigenlijk in de coöperatie een wat vreemd element. De leden zijn vrij in de keuze om daarvan gebruik te maken, d.w.z. voor zover hun bedrijfsvoering aan bepaalde eisen vol doet. Door die - betrekkelijke - vrij heid van keuze ontstaan dus groepen leden: ledencontractanten en leden-niet- contractanten; contracten worden echter ook afgesloten met niet-leden en wel veelal op dezelfde voorwaarden als met de leden-contractanten. De risico's voor die contracten, in het bijzonder in geval een minimumprijs wordt gegarandeerd, slaan op de coöpe ratie in haar geheel terug. Dus de leden- niet-contractanten dragen hierin ook bij terwijl zij - soms vrijwillig, soms nood gedwongen - hieraan niet (kunnen) me dewerken. Ik heb dan ook voorkeur voor de vorming van speciale fondsen voor die risico's. Ik acht het een gezonde situatie, wan neer met de hulp van de contractanten zelf, via een heffing op de prijs wanneer die een bepaalde maximumgrens over treft, fondsen voor deze risico's worden gevormd. Met het voorgaande heb ik de contracten niet willen veroordelen; geenszins. Men moet zich echter wel realiseren dat hiermee een leverings plicht buiten de statuten wordt geïntrodu ceerd en dat hier sprake is van kortlo pende verbintenissen met leveranciers resp. afnemers terwijl een leveringsplicht resp. afnameplicht in de statuten een langlopende verbintenis inhoudt. Een ding staat vast: naarmate de leden- trouw groter is, is het risico bij de coöperatie kleiner. Ledentrouw dan ook in die zin te verstaan dat het lid bereid is zich eventueel ondergeschikt te maken aan de collectiviteit van de leden, dus aan de coöperatieve onderneming. Met dit laatste doel ik op overschot-situaties, die een beperking van het aanbod nood zakelijk maken. Wij moeten leren accepteren dat ook in een coöperatie aan de mogelijkheid tot een zekere regulering van het aanbod door de leden behoefte kan bestaan. Naarmate het risico bij de coöperatie kleiner is, is het lidmaatschap daarvan voor hen, die tot dusverre buitenstaander bleven, ook aantrekkelijker. De aanspra kelijkheid zou, mits voldaan is aan de eerder besproken voorwaarde van een groter eigen vermogen, kunnen worden beperkt. Naarmate een coöperatie een hechtere structuur heeft - leveringsplicht respectievelijk afnameplicht - en ook financieel sterker is, wordt zij aantrekke lijker voor mede-financiering door buiten staanders. Uiteraard is aan deze vorm steeds, voorzover het risicodragend ver mogen betreft, de „prijs" verbonden van een dividend op deze aandelen en van het toekennen van medezeggenschap aan deze medefinanciers. Toepassing van een achtergestelde obli gatie in de niet-coöperatieve sector toont aan dat het mogelijk is op deze wijze derden in de financiering van een onderneming te betrekken zonder aan hen medezeggenschap toe te kennen. Voor de boer verdwijnt de coöperatieve activiteit geleidelijk meer en meer letter lijk uit zijn gezichtsveld. De dorpscoöpe ratie bestaat niet meer, zelfs verdwijnen regionale eenheden. De tendens is dat er weliswaar plaatselij ke coöperaties blijven bestaan, maar dat de beleidsbeslissingen worden overge dragen aan een nieuwe vorm van top- coöperatie resp. centrale coöperatie. De leden-verenigingen houden nog wel orga nisatorische betekenis maar zijn econo misch niet meer zelfstandig. Men kan deze „onderbouw" laten be staan, om daarvan gebruik te maken voor communicatie en regeling van de medezeggenschap. Dit lijkt mij voor regionale ondernemingen, althans in de eerste fase van de concentratie, zeker alleszins aanvaardbaar. Bij grote coöperaties zal men ook voor de keuze komen te staan of er een algemene vergadering moet zijn dan wel een ledenraad. De algemene vergadering in grote coö peraties heeft m.i. een grote betekenis. Het geeft de leden meer het gevoel direct bij de zaken betrokken te zijn. Voorwaarde is wel dat het bestuur van de betrokken (top)-coöperatie van tevoren ruim tijd/gelegenheid ter beschikking heeft gesteld voor de onderliggende krin gen resp. leden-coöperaties om tot een gedachtenwisseling te komen met hen, die voor het beleid van die (top)-coöpe- ratie verantwoordelijk zijn. Een ledenraad kan, als een veel beperk ter college, effectiever werken. Misschien moet het daar naar toe naar mate wij een steeds kleiner aantal grote re coöperaties overhouden. Dan moet wel vanuit die ledenraad weer voldoende informatie naar de onderliggende leden resp. ledenverenigingen doorstromen. Kortom, een goede communicatie is voorwaarde. In beide gevallen. Het voor deel van de grote coöperatie is overi gens dat die specialisten voor dit doel kan aantrekken. Ook bij onze steeds grotere en meer gecompliceerde coöperaties blijft de al gemene vergadering resp. ledenraad een uitermate belangrijk orgaan. Niettemin kan niet worden ontkend dat van nog grotere betekenis is hoe het bestuur van onze grote coöperatie is samengesteld en functioneert. „Een bestuur door leden (vergadering) gekozen uit de leden". Dat is de regel die tot dusverre vrijwel algemeen is toegepast. De vraag is of dit ook voor de toekomst moet blijven gelden. In dit verband verdienen de bestuursvormen van de Coöperatieve Centrale Boeren leenbank en de Coöp. Raiffeisen-Boeren- leenbank de aandacht. Hierbij is de be stuurstaak over twee organen verdeeld zodat behalve een uit de leden samen gestelde raad van beheer ook een directie bestaande uit deskundigen, volgens de statuten een eigen verantwoordelijkheid heeft tegenover de algemene vergadering. Deze vorm van bestuur is stellig ook toepasbaar op andere typen landbouw coöperatie. De ledenvertegenwoordiging blijft een essentieel element uitmaken van het bestuur, i.c. van de raad van beheer; hetzelfde geldt voor de raad van toe zicht. De ledeninvloed is er op alle punten: zo worden de leden van de directie ook door de algemene vergade ring benoemd. Dit zijn weliswaar „pro fessionele" bestuurders maar ook ten aanzien van deze personen geldt dus evenzeer dat zij door de algemene ver gadering kunnen worden ontslagen, zo goed als bestuursleden. De keuze van de directieleden/bestuurders wordt in deze figuur uiteraard sterk beïnvloed door de raad van beheer en raad van toezicht: de uitsluitende bevoegdheid tot kandi daatstelling van directieleden/bestuurders ligt bij deze beide colleges. Persoonlijk heb ik deze bestuursvorm liever dan die van de Suiker Unie. Daar is het het bestuur dat bij de vervanging van aftredende bestuursleden en eventuele uitbreiding van het bestuur het uitsluitende recht heeft tot kandidaat stelling en daartoe een bindende voor dracht aan de ledenraadsvergadering voorlegt. Tot goed begrip: beide bestuursvormen hebben eenzelfde achtergrond: het stre ven naar een krachtig en slagvaardig beleid door een zo sterk mogelijke bezet ting van de colleges die voor dat beleid verantwoordelijk zijn. Ik ben echter van mening dat niet alleen de inspraak van, maar ook het contact met de leden in de vorm zoals die bij de centrale banken wordt toegepast beter zal voldoen. Wij praten nog steeds over de inspraak van de leden. In dat verband levert de figuur van de coöperatie met haar bedrijf in een n.v. wel een complicatie op. Bij deze constructie kan de ledeninvloed op de n.v. niet anders dan getrapt tot uitdrukking komen, nl. uitsluitend via de organen van de coöperatie. De toepas sing van deze vorm legt dan ook wel een grote verantwoordelijkheid bij de be stuurders van de betrokken coöperatie die er zorg voor moeten dragen dat, hoewel de leden van de coöperatie niet rechtstreeks bij het beleid van de n.v. kunnen worden betrokken, deze niettemin door een goede voorlichting goed inzicht krijgen in het beleid dan in de n.v. wordt gevoerd. Een argument, dat veelal ter verdediging van deze figuur wordt gehanteerd, is dat op deze wijze beter een krachtig en slag vaardig beleid kan worden gevoerd. Dit geldt natuurlijk voor de coöperatie in het algemeen en ik betwijfel nog altijd of daarmee de constructie van een „coöperatie met haar bedrijf in een n.v.", waarmee ik persoonlijk niet zo gelukkig ben - ik heb sterke voorkeur voor de coöperatieve rechtsvorm - kan worden verdedigd.

Rabobank Bronnenarchief

blad 'Raiffeisen Boerenleenbank' | 1972 | | pagina 27