11
Utrecht, hebben mijn ouders beide gestudeerd en mijn
vader is er gepromoveerd.
Ik ging er op het St. Bonifaciuslyceum, dat naast het
oude gebouw van de C.C.R.B. aan de Kromme Nieuwe
Gracht lag. Op dat bruggetje voor dat gebouw heb ik
vaak in de pauzes tussen de lessen gezeten. Na de
oorlog ben ik nog met mijn ouders terug geweest naar
Indonesië.
Bij het voorbereiden van de colleges in Rotterdam kwam
ik steeds meer tot de overtuiging dat voor het goed
doceren van het geldwezen mede een goede praktische
kennis van het bankwezen nodig is. Het stellen van
vragen aan de mensen van de praktijk helpt je daarbij
niet voldoende. De werkelijke achtergrond blijft daarbij
vaak verborgen. Ik ben daarom in de academische
vakanties een soort zelfontworpen „stage" gaan lopen
om het praktische bankvak te leren kennen bij binnen- en
buitenlandse banken. Vele gesprekken met vooraanstaan
de mensen uit de bankwereld zijn daaruit voortgekomen.
Op deze wijze ben ik ook voor het eerst met de Eind-
hovense Centrale Bank in contact gekomen.
Achter deze methode lag ook het feit, dat ik buiten de
sfeer van universiteit en hogeschool weinig praktische
maatschappij-ervaring bezat en me als lector aan een
instelling voor Hoger Onderwijs in de Maatschappijwe
tenschappen verplicht voelde aan de studenten meer
over te brengen dan alleen theoretische kennis. Daarbij
was het bankwezen uiteraard voor mij de meest logische
opening naar de maatschappij.
Bij Uw benoeming is naar voren gebracht, dat daardoor
in het college van de Hoofddirectie het wetenschappelijke
en theoretische element op het gebied van de economie
wordt versterkt.
Hoe ervaart U dit zelf, vooral gezien het feit, dat U naast
lid van onze Hoofddirectie, ook hoogleraar aan de
Vlaamse Economische Hogeschool bent.
Is dit een gelukkige combinatie of verdraagt het een zich
moeilijk met het ander?
Gedeeltelijk heb ik dit hierboven al beantwoord, toen ik
immers ook de theorie en de praktijk ter sprake bracht.
Natuurlijk verandert er voor mij persoonlijk door die
benoeming wel het een en ander.
Als hoofd van de Economische Afdeling van de C.C.B. en
C.R.B. had ik een tweeledige taak. Enerzijds de rapporta
ge over het bedrijfsgebeuren binnen de bank en daarbui
ten. Anderzijds een studiefunctie betreffende de economi
sche ontwikkelingen binnen de bank en betreffende de
macro-economische en monetaire ontwikkeling in het
algemeen, terwijl ook de theoretische gedachten uit de
literatuur gevolgd moesten worden. Daardoor is men
beter in staat de nationale en internationale maatregelen