een dode
mus' of
een vogel
in
de hand'?
9
Woorden roepen soms rare gedach-
tenassociaties op. Neem het woord
schaalvergroting. Een mooi, Neder
lands woord dat een bekend, modern ver
schijnsel heel goed weergeeft. Maar elke
keer als ik het gebruik of tegenkom moet
ik onwillekeurig eerst aan een ei denken.
Ik zie dan een mooi, gaaf kippeëi voor me,
waarvan de schaal wonderlijk genoeg al
groter wordt, er komen barstjes in, scheu
ren, het valt uiteen en het deugt alleen nog
om er een fijn groot spiegelei van te
maken.
Een vreemde gedachtengang om bij zo'n
woord op een ei en een spiegelei te
komen. En dat terwijl de „denker" toch
heel goed weet, dat schaalvergroting de
aanduiding is voor die complexe ontwik
kelingssymptomen en stadia, die gevormd
worden door vult U
maar aan! Toch wil ik volhouden, dat
mijn eerste intuïtieve gedachte nog niet
zo gek is. Schaalvergroting maakt de
dingen anders, er breekt iets, er komt
iets tevoorschijn dat in wezen wel het
zelfde is als vroeger, maar waar je tóch
van opkijkt.
Met deze blik in de keuken van mijn
gedachten wil ik duidelijk maken, dat ik
het goed kan begrijpen dat ook onze
eigen discussienota's en voorstellen inza
ke de statuten van de nieuwe Centrale
Bank en van de aangesloten banken bij
sommigen van ons nog wel wat vragen
en hier en daar mogelijk bezwaren op
roepen. We weten allemaal heel wat van
(ditmaal de echte!) schaalvergroting al,
maar zien niet altijd direct waarom het
daarom nu anders moet. Zo staat het,
naar ik meen met het voorstel om de
hoofddirectie straks orgaanvan de
Centrale Bank te doen zijn. Daar zijn
enkele bezwaren tegen geopperd, die
hout lijken te snijden en dan ook niet van
de eerste de beste zijde komen.
In de dorpscoöperaties lag het vroe-
ger eenvoudig. Het bestuur, gekozen
door en verantwoordelijk aan de
leden, had de gehele leiding, zowel statu
tair als - en daar gaat het om - in de prak
tijk. Als er personeel was, had dat niet
meer dan een uitvoerende taak. Zo is het
nog bij praktisch iedere willekeurige ver
eniging waarvan je lid bent. Zo is het ooit
ook bij onze Centrale Banken geweest. In
Utrecht werd iedere sollicitant heel vroe
ger door het bestuur persoonlijk ontvangen
en benoemd. Er gaat daar nog een oud
overgeleverd verhaal (of het waar is?)
over een voorzitter van het bestuur, die
persoonlijk de tegels uitzocht, toen een
zekere plaats moest worden opge
knapt.
Die gedetailleerde bemoeienis vond men
blijkbaar toen al zo overdreven, dat er
een soort echt gebeurde" anecdote uit
gegroeid is.
Dit zijn maar simpele voorbeeldjes; in
drukwekkender en ingewikkelder voor
beelden zijn gemakkelijk te vinden. We
hebben ze echter beslist niet nodig, want
de zaak waar het om gaat is ook zo al
duidelijk genoeg. Straks hebben we één
Centrale Bank, met een balanstotaal van
meer dan 23 miljard en meer dan 2.000
personeelsleden. Het is zonneklaar, dat
dit aan de bestuurstaak heel andere
eisen stelt dan vroeger. Eisen ook, waar
aan het bestuur in de traditionele zin van
het woord eenvoudig en praktisch niet
kan voldoen. Reeds physiek is dit onmo
gelijk, doordat de bestuursleden hoog
stens eenmaal per week vergaderen. En
toch zou men dat orgaan statutair de
hele bestuurstaak en de hele verantwoor
delijkheid willen geven? Zo'n constructie
is een fictie tegenover de praktijk, een
schijn tegenover de werkelijkheid. Er is
dan ook volkomen terecht in de discus
sienota met nadruk naar voren gebracht,
dat in teite een gedeelde bestuurstaak al
bestaat. Niet alleen in Eindhovern, waar
men ook statutair sinds een aantal jaren
de twee bestuursorganen nl. de Raad
van Beheer en de Directie kent, maar
ook in Utrecht.
Daar het niet mogelijk en ook niet wen
selijk zou zijn onze bestuursleden tot
full-timersen professionalste maken
(denk b.v. aan ministers, leden van gede
puteerde staten en wethouders van gro
tere steden), is de enige weg een deel
van de bestuurstaak op te dragen aan
degenen die wél full-timers en professio
nals zijn: de leden van de hoofddirectie.
Zolang men dat niet doet, onthoudt men
de directie in feite de bevoegdheden, die
zij voor haar taak nodig heeft. Dat
kunnen geen louter van het bestuur afge
leide bevoegdheden meer zijn: daarvoor
moeten de directieleden te zelfstandige
en te belangrijke beslissingen nemen. Het
moeten bevoegdheden zijn die zij origi
neel aan de statuten ontlenen! Waar ze
ook zelf voor verantwoordelijk zijn!
k^_/| Wordt hierdoor nu de positie van het
bestuur gedegradeerd, wordt - be-
langrijker nog - de invloed van de
algemene vergadering, van de leden, uit
gehold? In alle ernst: ik geloof er niets
van! Het bestuur behoudt zijn bestuurstaak
precies zoals die in feite door de hele
ontwikkeling van kleine bank tot grote
bank al als het ware langs natuurlijke
weg tot stand gekomen is. Daarvoor
blijft het bestuur verantwoordelijk en
daarop kan de algemene vergadering het
aanspreken.
Wie het bestuur voor méér verantwoorde
lijk zou willen stellen, maakt zich, hoe
zeer hij statutair ook gelijk mocht heb
ben, blij met een dode mus. Want de
praktijk is harder dan de leer: iemand
voor iets verantwoordelijk stellen, waar
voor hij dat in alle redelijkheid niet kan
zijn, heelt geen effect. Zelfs in de poli
tiek schroomt men daarvoor.
Voor haar deel van de bestuurstaak ligt
het met de hoofddirectie net zo. Dat is
nu eens geen dode mus, maar echt een
vogel in de hand, die men vroeger niet
had. Vroeger waren de directieleden juri
disch gewoon werknemer en vergeleken
daarmee wordt de positie van de hoofd
directie als orgaan sterker: de statutaire
bevoegdheden; maar tegelijk ook kwets
baarder: de statutaire verantwoordings
plicht. Want de hoofddirectie als orgaan
wordt benoemd door de algemene verga
dering! Ook als men hier in de toekomst
na de invoering van het 2e boek van het
nieuwe B.W. de algemene vergadering
door de raad van toezicht zou vervan
gen, is iets wezenlijk belangrijks bereikt:
de organisatie kan verantwoording vra
gen daar waar het hoort, d.w.z. recht
streeks bij het orgaan, dat niet alleen
statutair, maar ook in feite de bevoegd
heden uitoefent, onverschillig of dit het
bestuur is of de hoofddirectie. De be-
voegdheidsgrenzen van de beide organen
zullen statutair natuurlijk zo nauwkeurig
mogelijk worden omschreven.
Voor beide zal gelden de verplichting tot
„bestendig overleg" met de ander, maar
voor de hoofddirectie bovendien de ver
plichting de door het bestuur (de raad
van beheer) vastgestelde richtlijnen te
volgen. Ook daardoor komt de feitelijke,
natuurlijke positie van de twee organen
goed tot zijn recht.
Naar mijn mening is dit alles toch een
zeer gelukkige uitkomst van het ei van
onze schaalvergroting!
J. R. H.