van de oprichting was de boerenstand in het alge meen niet bij machte om een beginkapitaal voor de coöperatie op tafel te leggen. Wel konden zij zich borg stellen met hun gehele vermogen. De aansprakelijkheid kwam in de plaats van het eigen vermogen van de coöperatie. Ook thans geldt nog dat eigen vermogen van de coöperatie en aansprakelijkheid van de leden eikaars complement zijn. INVESTERINGEN In de ontwikkeling van het coöperatiewezen werd en wordt nog steeds in belangrijke mate op de aansprakelijkheid gefinancierd. Legio coöperaties hebben in de periode van hun bestaan met vrucht gewerkt, anderen zijn zelfs uitgegroeid tot regionale, nationale en in sommige gevallen tot multi-nationale ondernemingen. In de lijst van de „honderd grootsten", de vorige maand gepubliceerd in een speciale editie van het Financiële Dagblad komen twaalf coöperatieve verenigingen voor met een totale omzet in 1970 van ruim f 7 miljard. Met die spectaculaire groei zijn omvangrijke in vesteringen in de breedte en in de diepte gepaard gegaan. Aan de daardoor opgeroepen financierings behoefte kon in belangrijke mate door bankfinan- ciering worden tegemoet gekomen. Ook de zelffinanciering door inhouding van winst, versterkte afschrijving en tegoedschrijving op ledenrekening heeft daarin een aandeel gehad. Het landbouwkredietwezen heeft op dit ogenblik ca. f 2,4 miljard aan kredieten en leningen uitstaan in de diverse coöperatiesectoren. Omgerekend op het aantal bedrijven in land- en tuinbouw per 31 december 1970 komt dat neer op ca. f 14.000,f 15.000,per bedrijf. IN ENKELE PUNTEN a. Schaalvergroting en diversificatie hebben bij de coöperatieve ondernemingen tot omvangrijke investeringen geleid. Voor de financiering daar van is in belangrijke mate voorzien door het aantrekken van vreemd vermogen. b. Bij de beoordeling van de solvabiliteit van een coöperatieve onderneming speelde in het ver leden maar ook thans nog de aansprakelijk heid een uiterst belangrijke rol. c. Toenemende internationalisatie en toenemende concurrentie hebben de risico's voor de onder neming vergroot. d. De bedrijfsactiviteiten van de als maar groter en complexer wordende coöperatieve onder neming onttrekken zich min of meer aan het gezichtsveld, komen meer en meer buiten de beoordelingsmogelijkheid van de aansprakelijke individuele leden te liggen. e. De sterk toegenomen financiering met vreemde middelen enerzijds en het in niet onbelangrijke mate teruglopen van het aantal leden ander zijds hebben de uitkomst totaal vreemd ver mogen gedeeld door het aantal leden van de coöperatie omhooggestuwd. SOLVABILITEIT Bedrijfseconomisch gezien maakt het geen ver schil of een bepaalde bedrijvigheid in de rechts vorm van een coöperatieve vereniging dan wel in de rechtsvorm van een naamloze vennootschap wordt uitgeoefend. Welnu, één van de zogenaamde gouden regels voor ondernemingsfinanciering luidt, dat bij sta biele industriële ondernemingen de solvabiliteit 200 moet bedragen, dat wil zeggen, dat het totale bezit tenminste 200 moet bedragen ten opzichte van de schulden. Met andere woorden: het eigen vermogen moet ten minste 50 van de balanstotaal bedragen en het vreemd vermogen mag ten hoogste 50 van het balanstotaal be dragen. Een andere algemeen aanvaarde vuistregel is, dat het eigen vermogen een zodanige omvang dient te hebben, dat de duurzame activa en de kernen in voorraden en debiteuren daarmede kun nen worden gefinancierd. Voor de vennootschappen geldt, dat het eigen vermogen in de balans tot uitdrukking komt in de vorm van geplaatst en gestort aandelenkapitaal vermeerderd met de gekweekte reseves. De coöperatieve ondernemingen een enkele uitzondering daargelaten hebben geen gestort aandelenkapitaal van enige betekenis. Hun eigen vermogen presenteert zich in de ba lans in de vorm van reserves en de niet direct cijfermatig blijkende aansprakelijkheid Er is slechts een enkele coöperatieve onder neming met een eigen vermogenspositie (exclusief 527

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 37