ling werd gezien.
Van deze toepassing van de credit-card werd
onder meer afgezien, omdat de handelaar door mid
del van de discount van 3 a 5 de kosten van kre
dietverlening aan de cliënt zou hebben moeten be
talen.
In het kader van de ontwikkelingen paste een
betaalmiddel dat ertoe zou kunnen leiden dat het
publiek het op een bankrekening overgemaakte sa
laris niet of slechts ten dele in contanten zou op
nemen en dat tegelijkertijd gemakkelijk hanteerbaar
en voor de middenstand op de grootst mogelijke
schaal acceptabel zou zijn.
OVERLEG
In 1960 hadden de toenmalige vier grote handels
banken (Amsterdamsche Bank, Nederlandsche Han
del Maatschappij, Twentsche Bank en Rotterdam-
sche Bank) reeds met elkaar over een dergelijk be
taalmiddel overleg gepleegd. Toen de Nederland
sche Handel Maatschappij en de Twentsche Bank
opgingen in de Algemene Bank Nederland en de
Amsterdamsche Bank en de Rotterdamsche Bank
in de Amsterdam-Rotterdam Bank, heeft de Alge
mene Bank Nederland contact opgenomen met de
Amsterdam-Rotterdam Bank; in een iets later sta
dium ging ook de Nederlandsche Middenstands-
bank aan dit overleg deelnemen. Het bleek dat alle
drie genoemde instellingen afzonderlijk reeds stu
dies hadden gemaakt onder meer van de mogelijk
heid om in Nederland de in het buitenland reeds
bestaande credit-cards in te voeren.
In gemeenschappelijk overleg is men op basis
van eerder verzamelde overwegingen tot de ge
dachte gekomen om gegarandeerde cheques in te
voeren.
In 1960 had de toenmalige Amsterdamsche Bank
over dit onderwerp een oriënterend gesprek gehad
met De Nederlandsche Bank, waar men toch echter
bedenkingen tegen dit nieuwe betalingsinstrument
uitte. Naar de mening van De Nederlandsche Bank
zou dit nieuwe betalingsinstrument juridisch wel
licht een promessekarakter hebben, hetgeen bete
kende dat het dan gezegeld zou moeten worden.
Bovendien was het mogelijk dat dit betalings
medium als „geld" onder het publiek zou gaan cir
culeren, waardoor in ieder geval de „grip" van de
centrale bank op de chartale geldcirculatie zou ver
minderen.
In november 1966 werd door de drie initiatiefne
mers (ABN, AMRO en NMB) opnieuw bij De Neder
landsche Bank een memorandum gedeponeerd
waarop de Bank antwoordde dat zij in beginsel geen
bezwaren zou maken tegen het in de nota neerge
legde plan.
Indien echter de bankbiljettencirculatie aanmer
kelijk zou dalen, dan zou de Bank wellicht genood
zaakt zijn haar kasreservepolitiek te wijzigen. De
initiatiefnemers achtten de reactie van De Neder
landsche Bank eigenlijk wel bevredigend en werk
ten het systeem van gegarandeerde cheques verder
uit, waarbij ook de beide centrales der landbouw-
kredietbanken in het overleg werden betrokken.
UITWERKING
De initiatiefnemers besloten aan de samenwer-
511