vraag en antwoord
reden om aan cessie van polisrechten de voor
keur te geven boven verpanding.
Tussen cessie en verpanding van een vordering
is een verschil wat betreft de wijze van tot stand
komen.
Pandrecht op vorderingen op naam komt tot
stand door kennisgeving der verpanding aan de
gene tegen wie het in pand gegeven recht moet
worden uitgeoefend (art. 1199 B.W.). Daarom is
het bij verpanding van een levensverzekerings
polis noodzakelijk, dat op de polis een door de
verzekeringsmaatschappij ondertekende aanteke
ning wordt geplaatst waaruit blijkt, dat de maat
schappij van de inpandgeving heeft kennis ge
nomen.
Cessie komt tot stand door een authentieke of
onderhandse akte, waarbij het vorderingsrecht aan
een ander wordt overgedragen (art. 668 B.W.). Dat
er van de overdracht wordt kennis gegeven aan
de schuldenaar, is niet essentieel voor het tot
stand komen van de cessie zelf (H.R. 24 februari
1911, W. 9145).
Bij een cessie van de rechten uit een levens
verzekeringspolis is het stellen van een aanteke
ning op de polis dus niet noodzakelijk, evenmin als
een wijziging van de begunstiging. Aangezien bij
cessie de rechten uit de polis worden overgedra
gen, heeft de bank als cessionaris op ieder mo
ment het recht om zichzelf als begunstigde aan
te wijzen.
Gezegd kan worden, dat ondanks de juridi
sche verschilpunten cessie en verpanding van
polisrechten in de praktijk op dezelfde wijze
plaatsvinden, namelijk door het opmaken en onder
tekenen van een akte, het stellen van een aanteke
ning op de polis en het aanwijzen van de bank als
begunstigde. In de zekerheidsakte en op de polis
kan men zien, of men te doen heeft met een ver
panding of een fiduciaire cessie. Het is van belang
om de juridische verschilpunten in het oog te hou
den.
Men betwijfelt nog wel eens, of de gevolgen bij
het tenietgaan van de schuld dezelfde zijn. Het
pandrecht gaat in dat geval automatisch teniet,
waardoor de oude begunstiging op de polis weer
van kracht wordt.
Niemand zal aannemen, dat een pandrecht nog
kan blijven voortbestaan na het tenietgaan van de
schuld. Een uitdrukkelijk ongedaan maken van de
varpanding zou geen zin hebben. Bij een plaats
gehad hebbende zekerheidscessie daarentegen is
een retrocessie en afstand van de aanwijzing tot
begunstigde gebruikelijk. De bank is ingevolge de
voorwaarden van de polisoverdracht ook verplicht
om, indien en zodra de schuldenaar geen financiële
verplichtingen meer tegenover haar heeft en/of
kan hebben, op verlangen van de schuldenaar de
overgedragen vorderingen en rechten, voorzover
dan nog bestaande, aan de schuldenaar terug over
te dragen en te retrocederen, alsmede afstand te
doen van de aanwijzing als begunstigde.
Het is inderdaad voor de schuldenaar van be
lang, dat uitdrukkelijk wordt vastgesteld, dat de
zekerheidscessie is geëindigd en de oude begun
stiging weer van kracht is, zodat dienaangaande
geen twijfel kan bestaan. De verzekeringsmaat
schappij zou anders rechtsgeldig kunnen uitbeta
len aan degene die nog als begunstigde staat aan
gewezen.
Indien een polis tot uitkering komt, hetzij wegens
overlijden van de verzekerde, hetzij wegens het be
reiken van een bepaalde leeftijd, terwijl op dat mo
ment de schuld aan de bank nog niet is afgelost,
zodat dus de polisrechten nog niet zijn geretroce-
deerd en de bank nog als begunstigde staat aan
gewezen, zal het verzekerde kapitaal worden uit
gekeerd aan de bank, die het ontvangene ver
rekent met het bedrag van haar vorderingsrecht en
een eventueel overschot uitkeert. Heeft de bank
in het geheel niets meer te vorderen, dan zal zij
het volledige door haar ontvangen bedrag moeten
uitkeren.
Dat de bank zich krachtens de polisoverdracht
heeft kunnen aanwijzen als begunstigde is ge
schied tot zekerheid. Wanneer na aflossing van de
schuld de zekerheid niet meer nodig is, moeten de
oorspronkelijke gevolgen van de verzekering weer
zoveel mogelijk van kracht worden.
In de bij onze banken gebruikelijke akten van
zekerheidsoverdracht polissen wordt de bank als
begunstigde aangewezen. Daarbij wordt de bepa
ling gemaakt dat, indien ten tijde van het opeis
baar worden van enige verzekerde uitkering het
bedrag, dat de bank van de cedent te vorderen
heeft, minder bedraagt dan deze uitkering, voor het
restant als begunstigde blijft aangewezen degene
in wiens plaats de bank met inachtneming van het
bovenstaande bij de bovenvermelde polis is aan
gewezen.
492