ontbreken van die potentie is niet van ernstige
aard, zolang de financiering reëel kan steunen op
de bereidheid en capaciteit van de leden om de
risico's van de coöperatieve onderneming te dra
gen.
Hier komen wij echter op het tweede punt, na
melijk de verbreding van de ondernemingsfunctie
van de coöperatie als gevolg van de marktontwik
keling, de technische vooruitgang, het efficiency-
streven en de zich wijzigende behoeften van de
agrarische producenten. Deze ontwikkelingen lei
den tot aanpassing van de structuur van de
coöperaties tegenover de leden, tegenover andere
coöperaties en tegenover de afzetmarkt.
Een bijzonder aspect van dit gebeuren is ook,
dat het beleid, hoezeer functioneel gebonden aan
het principe van belangenbehartiging van de leden,
in toenemende mate als richtsnoer heeft de be
nutting van de marktmogelijkheden.
GEVOLGEN VOOR DE FINANCIERING
Dit ontwikkelingsproces heeft voor de financie
ring van de coöperaties belangrijke consequenties,
aldus dr. Wind.
a. Toerekening van de resultaten van de coöpe
ratieve onderneming aan de leden via de grond-
stofprijs behoeft niet langer de principieel enig
juiste hoofdregel te zijn, nu de door de leden ge
leverde grondstof een afnemend bestanddeel gaat
vormen van de totale kostprijs van de voortge
brachte produkten. Het verdient daarom over
weging in de bestemming van de resultaten van
de coöperatieve onderneming een onderscheid te
maken tussen „produktbeloning" en „financie
ringsbeloning".
b. De ontplooiing tot krachtige, marktgerichte
ondernemingen die op continuïteit zijn ingesteld,
stelt deze coöperaties voor de noodzaak een rela
tief sterk eigen vermogen te vormen, dat duur
zaam ter beschikking staat en waaraan zij een
eigen kredietwaardigheid kan ontlenen.
c. De voorziening in een duurzaam eigen ver
mogen van de moderne coöperatie vormt het
hoofdprobleem. Het is te betwijfelen of dit duur
zame vermogen in voldoende mate door de leden
kan worden opgebracht. Wel is na te gaan in hoe
verre zij daarin een aandeel kan hebben. Ook
thans vindt dit reeds in de meeste landen plaats
door middel van „Beteiligungsfinanzierung".
De „Beteiligung" is echter normaal gebonden
aan de duur van het lidmaatschap.
Tegen reservevorming wordt van de zijde van
de leden echter het bezwaar aangevoerd, dat dit
een verrijking is van de coöperatie als produktie-
organisatie, waarmee de verzelfstandiging in de
hand wordt gewerkt.
Het omvangrijke geïnvesteerde vermogen waar
mee de moderne coöperatie in het belang van de
leden en in het belang van haarzelf als markt-
onderneming moet opereren, dwingt echter tot de
zienswijze, dat de coöperatie zich niet uitsluitend
kan laten leiden door de tijdelijke belangen van de
leden, maar zich vooral mede moet richten op de
handhaving van de continuïteit op lange termijn.
Overigens is ook de afnemende betekenis van
de grondstofkostprijs in de totale kostprijs een
argument, waardoor het bezwaar van de leden
tegen een redelijke reservevorming zijn principiële
motivering verliest.
Dit betekent niet, dat de coöperatie haar functie
als inkomensvormend orgaan voor de leden ver
liest. In het verlengde van een modificatie in de
441