stuurd. Men vond de vraagstelling niet in overeen
stemming met het Raiffeisenbeginsel want:
de Vereeniging is niet eene gewone bank
instelling waar alleen op materieele soliditeit wordt
gelet, maar zij is eene Raiffeisenbank, waar de
moreele waarde, de werkkracht en ijver, de achting
der standgenooten worden aangenomen als tegen
waarde van te geven crediet
En nu nog een pluim voor de toenmalige In
spectie:
De invoerders van het Raiffeisen-systeem
hier te lande hebben dit dan ook zeer juist begre
pen, toen zij in het statuut dezer centrale bank, de
inspectie eene plaats gaven niet ondergeschikt
aan, maar in het beheerMen moet vertrouwen
in de inspectie hebben die op haar eigene, ver
trouwelijke wijze alle inlichtingen gemakkelijker en
zekerder zal weten te geven
De geraamde onkosten zijn, volgens Jhr. Dom
mer, per jaar te schatten op
Honorarium
van de inspecteur 1.500,2.000,
Kantoor en administratur 2.000,
Reiskosten controleurs etc. 1.000,
5.000,—
En omdat niet alles door dezelfde persoon voort
durend „om niet" gedaan mag worden („Eene Ver
eniging als de onze mag dien toestand niet be
stendigen"), moet hiervoor een oplossing gevon
den worden die men vindt (U raadt het al) in de
rentetarieven.
Sommige leden menen het te moeten betreuren
dat de Centrale Bank niet al het overgeld der
lokale banken aanneemt. Zou dit wél gebeuren dan
zou bij goede belegging zoveel winst te behalen
zijn, dat alle onkosten daaruit vereffend konden
worden.
Tenslotte werd aan de Inspecteur en aan de
Administrateur verzocht, een voorstel in te dienen
aangaande eventueel aan hun ambt te verbinden
salaris of honorarium. (Die goeie, ouwe tijd toch).
AFSCHEID
Wij nemen nu maar afscheid van de toenmalige
bestuurders met veel respect voor hun zakelijk
heid, idealisme en trouw „ook in het kleine", zon
der welke „wij" nu niet tot de grootste banken van
Nederland zouden behoren.
Terugblikker hoopt wel de Raiffeisens woorden,
gesproken in 1887, niet geheel vergeten worden:
„De Christenplicht kan niet worden afgekocht,
of door fraaie woorden worden vervangen. Er wor
den daden verwacht; voor God te arbeiden. Dit
beschermt tegen eerzucht en zelfzucht en geeft
kracht voor onvermoeid dóórwerken maar ook een
innerlijke bevrediging, waartegen de waarde van
geld niet opweegt."
389