KRONIEK
VAN DE
VISSERIJ
DOOR DRS. A. G. U. HILDEBRANDT
Aan de rapporten van de afdeling Visserij van
het L.E.I. over gemiddelde bedrijfsresultaten in
1969 en een samenvatting van voorlopige bereke
ningen voor 1970 ontlenen wij, dat in beide jaren
met de kleine zeevisserij goede uitkomsten wer
den verkregen. Ook de grote zeevisserij had, na
verliezen in voorafgaande jaren, aanzienlijke ver
beteringen der uitkomsten. De garnalenvisserij
ondervond in 1969 ernstige moeilijkheden, waar
door een deel van de vloot aan de visserij moest
worden onttrokken. Met de kleinere vloot werden
in 1970 gunstiger bedrijfsresultaten bereikt.
Van overheidswege werd het actieve visserij
beleid voortgezet o.a. door bijdragen te verstrek
ken voor structuurverbeteringen. Voor 1970 was
daarvoor op de Rijksbegroting 6,5 miljoen gulden
uitgetrokken. Voor 1971 werd dit bedrag verhoogd
tot 8,5 miljoen gulden.
Door middel van subsidies worden bijvoorbeeld
experimentele visreizen mogelijk gemaakt naar vis
grond, waar Nederlandse vissers tot nog toe niet
visten. Dit heeft bovendien het voordeel, dat de
intensieve visserij op de Noordzee wordt ontlast.
Eveneens werden subsidies verleend om de
garnalenvloot te saneren en de apparatuur aan
boord van de vaartuigen aan te vullen of te ver
beteren.
Van belang is voorts, dat er gelden ter beschik
king werden gesteld om de zeewaardigheid van
vissersvaartuigen te verbeteren. Als gevolg van
nieuwe vismethoden, in het bijzonder de boomkor-
visserij, moest de Scheepvaartinspectie hogere
eisen stellen aan de zeewaardigheid van de sche
pen, hetgeen financiële problemen voor de betrok
kenen met zich bracht.
Zorg voor de kwaliteit van de vis werd bevor
derd door voor enkele vissoorten een premie te
geven, indien bij de opslag aan boord aan be
paalde voorwaarden werd voldaan.
De afzet van vis werd gestimuleerd door sub
sidiëring bij de aankoop van rijdende viswinkels
voor plaatsen waar geen viswinkels gevestigd zijn.
Tenslotte is ook aan de opleiding van vissers
gedacht. Het Visserijschap heeft een Onderwijs
fonds ingesteld, waaruit met financiële steun van
de overheid bijdragen kunnen worden verstrekt
voor de opleiding van vissers.
In tegenstelling tot land- en tuinbouw was de
363