rn.Y lil Verhage op, dat deze tot nu toe een collegiale verantwoordelijkheid heeft gehad. Vervolgens werd aandacht besteed aan de in tegratie van de afdeling Economische Zaken, aan de noodzaak tot het benoemen van één centrale personeelsmanager, die belast wordt met perso neelsbeleid Centrale Bank en opleidingsvraag stukken van Centrale Bank en aangesloten ban ken, aan de noodzaak van het instellen van een centrale ondernemingsraad en aan de problema tiek van het eventueel instellen ad hoe van regio nale adviescommissies ter begeleiding van fusies tussen plaatselijke banken. De heer Verhage vond bij zijn tour d'horizon een bijzonder aandachtig gehoor, dat opnieuw over tuigd werd van de veelomvattende problematiek welke op tafel ligt. i WET TOEZICHT KREDIETWEZEN Het voorlopig verslag van de vaste Commissie voor Financiën met betrekking tot de voorgestelde Wet Toezicht Kredietwezen, geeft een eerste be zinning op de volledig herschreven wetstekst die op diverse punten ingrijpende wijzigingen en aan vullingen onderging. De sterke vervlechting in het financiële en economische leven maakt dat men zich afvraagt, of de Nederlandsche Bank in de nieuwe wet niet teveel afzijdig wordt gehouden van zaken die direct aan het bancaire gebied grenzen. Te denken valt aan de near-banking, in het verslag ook wel aangeduid als ten naaste bij-banken. Deze instellingen zijn krachtens het wetsvoorstel wel onderworpen aan sociaal-economisch toezicht maar niet aan maatregelen van bedrijfs-economisch toe zicht. Leden van de Commissie misten voorts een toe zicht op beleggingsinstellingen, weliswaar geen kredietinstellingen maar toch wel onderwerp van beveiliging tegen wanbeheer. Terwijl er tal van maatregelen zijn die de vrijheid in de bedrijfsuitoefening van de instellingen die onder de wet vallen inperken, blijven er een aantal instellingen buiten schot, waaronder de hypotheek banken, de Bank voor Nederlandsche Gemeenten, de Nationale Investeringsbank, de Waterschaps- bank, en afdelingen van grote ondernemingen die bankzaken verrichten, aldus bepaalde leden van de Commissie. Aan de andere kant zagen de leden van de Commissie een meervoudig toezicht op de geld- schietbanken namelijk door de Nederlandsche Bank en de ministers van Economische Zaken en C.R.M. De belangrijkste toetsingsmaatstaven gebruikt door de commissieleden waren: het algemeen be lang (vanuit monetair gezichtspunt), de garanties voor de crediteuren, de zuiverheid van concurren tieverhoudingen ook ten opzichte van buitenlandse instellingen en ten slotte de mate waarin de nieuwe wet zal bijdragen tot de uniformering van de voor schriften in Europees verband. Dit laatste werd met name betwijfeld. Ook werd betwijfeld of een integrale vernieuwing van de desbetreffende wet geving niet beter uitgesteld zou kunnen worden tot het moment waarop een verdere overeenstemming zal zijn bereikt met betrekking tot de economische, politieke en monetaire integratie van Europa. Men achtte snelle partiële wetswijzigingen ten aanzien van de belangrijkste knelpunten een betere oplossing. De commissieleden welke in hun reacties veel vuldig verwezen naar uitlatingen in de vakpers, misten een algemene evaluatie van het sedert 1956 gevoerde monetaire beleid. Daardoor ontbreekt de kennis over de effectivi teit van de verschillende monetaire instrumenten. Met name werd gevraagd naar de effecten van 295

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 5