lijke mogelijkheden voor de groei van de behoefte aan woon- en werkgebieden van de stad Utrecht. Ten tweede meent de Centrale Overheid in Den Haag dat het westelijk gedeelte van de provincie Utrecht, dat immers deel uitmaakt van het zoge naamde ,,open middengebied" van de Randstad Holland, in de toekomst niet verder verstedelijkt mag worden. Deze twee redenen zijn er oorzaak van dat de stad Utrecht haar behoefte aan toekomstige woon- en werkgebieden niet in noordelijke of westelijke richting kan opvangen. Een uitbreiding in zuid oostelijke richting was dus het meest voor de hand liggende alternatief. Zoals uit het citaat blijkt wil men trachten het karakter van het landschap zoveel mogelijk te be waren. Op een aantal plaatsen zullen in het lande lijke gebied mogelijkheden voor de openlucht recreatie worden ontwikkeld. Met name zullen langs en in de omgeving van de Rijn- en Lekoevers een aantal steunpunten voor de oeverrecreatie met de daarbij behorende voorzieningen tot stand komen. Ook zullen tussen de grote stedelijke woon/- werkgebieden omvangrijke parkachtige gebieden worden ingericht ten behoeve van de dagrecreatie van de bevolking van de nabijgelegen stedelijke gebieden. In het algemeen kan worden gesteld dat aan verlies van cultuurgrond voor stedelijke uitbrei dingen, verkeersvoorzieningen en recreatieve ele menten niet valt te ontkomen. Het beleid zal er volgens het streekplan echter op gericht zijn zo gaaf mogelijke landbouwgronden te behouden. DE ONTWIKKELING VAN DE BEVOLKINGSKERNEN In de stad Utrecht woont thans 85% van de streekplanbevolking. Van het aantal niet agra- Even uitrusten op een bankje is de enige vorm van recreatie, die in het centrum van Utrecht mogelijk is (boven). De Lekoevers nemen reeds een belangrijke plaats in bij de oever- en waterrecreatie in het streekplan- gebied (midden en beneden). 337

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 47