SAMENWERKING DOOR
COÖPERATIES
Wij komen thans uitvoeriger terug op de inleiding
van de heer C. G. A. Mertens op onze Algemene
Vergadering.
LANDBOUWKREDIETINSTELLINGEN NAUW BE
TROKKEN BIJ COÖPERATIEVE CONCENTRATIES
De landbouwkredietinstellingen zijn nauw be
trokken bij de ontwikkelingen in het coöperatieve
landbouwbedrijfsleven.
De concentratietendens bij de landbouwcoöpe
raties is zelfs mede aanleiding geweest tot het
fusiebesluit van de beide centrale banken.
Het onderwerp „samenwerking door coöpera
ties" wordt belicht vanuit het gezichtspunt van het
al of niet van oorsprong werkzaam zijn in dezelfde
branche.
ALGEMEEN
Er zijn vanouds bepaalde factoren geweest, die
met name in de aan- en verkoop-, de veiling
en de zuivelsector hebben geleid tot de vesti
ging van kleine plaatselijke coöperaties.
Daartoe behoren echter ook veel raiffeisen- en
boerenleenbanken.
Voor kredietcoöperaties waren de factoren on
der andere gelegen in:
de onbeperkte aansprakelijkheid van de leden
de vereiste achtergrondkennis ten aanzien van
de kredietvrager
een zeker toezicht op het gebruik van het
krediet.
Momenteel gaan factoren die een zekere mini-
mumomvang of zelfs samenwerking vereisen
steeds zwaarder wegen.
Daarbij denke men onder andere aan:
het kunnen aanbieden van een voldoende groot
pakket diensten en de daarvoor vereiste spe
cialistische kennis bij het personeel
de steeds zwaardere investeringslasten in
hoofd- en bijkantoren.
In zijn algemeenheid verschilt het probleem van
samenwerking tussen kredietcoöperaties geheel
van dat bij de overige coöperatietypen. Elke sa
menwerking echter, welke schaalvergroting be
oogt, wordt in beginsel ingegeven door econo
mische overwegingen.
SAMENWERKING TUSSEN SOORTGELIJKE
COÖPERATIES
In de coöperatieve sector moet steeds het uit
eindelijke belang van de leden voorop staan.
Tegen schaalvergroting zijn meestal weinig of
geen zakelijke argumenten aan te voeren.
Ten eerste spreekt men bij voorbeeld wel eens
van „nodeloze kapitaalvernietiging" in het geval
dat bij een samenwerking de bestaande gebouwen
en installaties nog niet geheel zijn afgeschreven.
In feite is er dan echter al in een eerder stadium
sprake geweest van misinvesteringen en dus in
zekere mate ook van kapitaalvernietiging.
Ten tweede wordt wel eens beweerd, dat een
fusie in de eerste jaren nauwelijks baten werpt.
Gelukkig zijn er tal van voorbeelden waar wel
op korte termijn voordelen ontstonden.
Ten derde worden fusies nogal eens belemmerd
door de vraag van besturen of directies naar een
rapport met een concrete opsomming van de mo
gelijke voor- en nadelen. Dat is echter nagenoeg
onmogelijk exact te berekenen.
Is men het erover eens, dat bij samenwerking
steeds het belang van de leden moet prevaleren,
dan is het merkwaardig hoe verschillend dit leden-
belang wordt geïnterpreteerd. Bovendien hebben
bestuurders en directeuren vaak persoonlijke, in
309