heeft hiermede direct te maken. Zonder deze
maatregelen zou onze export naar Duitsland meer
guldens voor evenveel DM ontvangen; een heffing
welke de 1 koersverschil overbrugt, neemt dit
voordeel weg. Bij onze export naar Frankrijk en
Italië zou de Nederlandse handel voor evenveel
francs en lires minder guldens ontvangen; hier
moet dus een exportsubsidie uitkomst bieden ter
wijl omgekeerd een heffing op de invoer uit die
landen moet worden opgelegd, teneinde het effect
van de veranderde wisselkoersen voor de land
bouw weg te nemen.
De Europese landbouw is nog nauwelijks de
gevolgen van de monetaire gebeurtenissen van
1969 te boven: Frankrijk heeft pas ter gelegenheid
van de nieuwe prijsbesluiten een einde gemaakt
aan de corrigerende grensmaatregelen en de
Duitse boeren ontvangen tot volgend jaar nog een
uitkering om de daling van de Duitse landbouw
prijzen tengevolge van de revaluatie van 1969 op
te vangen. Wanneer de huidige zwevende toestand
van DM en gulden uitloopt op een revaluatie (wat
overigens niet de bedoeling heet te zijn) dan komt
weer de vraag van compensatie aan de orde, dit
maal niet alleen voor de Duitse maar ook voor de
Nederlandse landbouw.
Geconstateerd moet overigens worden dat com
pensaties door rechtstreekse uitkeringen aan de
landbouwbedrijven, zoals die door de Duitse land
bouworganisatie worden voorgestaan, wel eens tot
een nieuw stelsel van landbouwsteun kan leiden.
De Duitse landbouw meende dat de verhoging van
de prijzen voor het seizoen 1971-1972 te gering is
geweest en wilde het bedrag dat de Duitse land
bouw daardoor tekort kwam, rechtstreeks aan de
landbouwbedrijven ten goede laten komen. De
Duitse regering is daaraan ten dele tegemoet ge
komen. Deze vorm van nationale landbouwpolitiek
is uiteraard concurrentievervalsend tegenover an
dere E.E.G.-landen en zal in Brussel getoetst
moeten worden. De toeslagen leiden overigens wel
tot een verbetering van het boereninkomen maar
niet zonder meer tot een verbetering van de land
bouwstructuur; een klakkeloze uitbreiding van dit
systeem tot ons land moet dan ook niet toegejuicht
worden. Uitkeringen uit 's lands schatkist kunnen
natuurlijk welkom zijn maar wanneer het produk-
tieve effect ervan omstreden is, dan gaat de kraan
al snel weer dicht. Wanneer er al van compensatie
sprake is, kan dat beter door een versterking van
het structuurbeleid gebeuren.
Terwijl in de eerste weken van mei de E.E.G.
zich op monetair gebied op haar zwakst toonde,
kregen de onderhandelingen met Engeland over de
toetreding een nieuwe stimulans. De ontmoeting
tussen Pompidou en Heath op 20 mei moest ervoor
zorgen dat algemene politieke verschillen geen
spaak in het wiel zouden steken. Zoals uit voor
gaande mislukkingen is gebleken, is de „hogere"
politiek doorslaggevend; zijn daarvan geen moei
lijkheden te verwachten dan mag men aannemen
dat op het lagere niveau van de economische
vraagstukken er ook oplossingen zullen komen.
Voor de Nederlandse land- en tuinbouw is de
uitbreiding een nieuw avontuur. Een latere over
gangsperiode voor de tuinbouw kan ons langer
verstoken doen blijven van het meest voor de hand
liggende voordeel van de uitbreiding, nl. een
grotere afzet van tuinbouwprodukten naar het Ver
enigd Koninkrijk.
Doch men zal niet alleen naar de overgangs
periode moeten kijken want vooral het effect op
langere termijn is van belang. Net zo min als in
1958 bij het begin van de huidige E.E.G. het geval
was, kan dit effect op langere termijn nu al worden
aangegeven. Wel weten wij na de ervaring van de
laatste jaren dat een actieve nationale landbouw
politiek onontbeerlijk is. Flelaas valt op dit moment
daarover nog niets te zeggen want een nieuw
kabinet is als dit wordt geschreven nog niet
samengesteld.
Landbouwprodukten gaan de hele wereld over
en de landbouw is nog steeds de grootste bedrijfs
tak in de wereld. Het is daarom van belang kennis
te nemen van de mening van de directeur-generaal
van de wereld voedsel- en landbouworganisatie,
de F.A.O., onze landgenoot dr. A. H. Boerma.
De heer Boerma, die vier jaar geleden (hij was
toen directeur van het Wereldvoedselprogramma)
in zijn huidige functie werd gekozen, sprak op
14 mei jl. de boerenorganisaties in Parijs toe. Deze
boerenorganisaties werken samen in de I.F.A.P.,
waarin een veertigtal landen zijn vertegenwoordigd.
De heer Boerma toonde zich bijzonder somber
over de internationale agrarische situatie. Dit is
des te meer opvallend omdat Boerma, in tegen
stelling tot zijn voorganger, de Indiër dr. Sen, tot
nog toe vooral op de mogelijkheden tot verbetering
de nadruk heeft gelegd. Dr. Boerma wees ditmaal
265