directie. Het vinden van passende oplossingen ver eist denkwerk en gedachtenwisseling. Bij de gedachtenvorming rond een bepaald onderwerp kunnen de denkbeelden zich wijzigen. Als voorbeeld noemde de heer Verhage het rente advies. Spreker gaf zijn toehoorders de verzeke ring dat de organisatie-problematiek ernstig wordt bezien om in de verschillende colleges uitgangs punten te vinden voor de gesprekken met de ver tegenwoordigers van de aangesloten banken. Alle deelnemers aan het gesprek, dat zal uit monden in een discussienota zijn zich bewust van de accentverschillen. Overtuigd zijnde van het nut van een nauw overleg met vertegenwoordigers der plaatselijke banken, werd inmiddels voorgesteld enkele bijzon dere centrale Ring- en Kringvergaderingen te hou den, tijdens welke overleg kan worden gepleegd ten aanzien van de gedachten welke ten grondslag liggen aan de discussienota welke in het najaar aan de genoemde vergaderingen zal worden aan geboden. Bovendien zal uit deze colleges een commissie worden gevormd, zodat een meer frequent overleg mogelijk wordt. De voorzitter van de Hoofddirectie schetste hoe bij het onderhavige voornemen tot samengaan in tegenstelling tot hetgeen dikwijls bij fusies tussen anders gestructureerde bedrijven voorkomt, de oplossingen kunnen en moeten worden gevonden voordat de fusie tot stand komt, hetgeen een grote waarschijnlijkheid biedt dat een goed gestructu reerde organisatie het resultaat is. Ook zal het overleg in de Ondernemingsraden en met de vakorganisaties worden voortgezet en er zal voor worden gezorgd dat de belangen van de werknemers in de organisatie nauwkeurig in acht worden genomen. In de nieuwe organisatie zal een goed bedrijfs beleid meer dan ooit tevoren een verantwoord sociaal beleid vereisen, aldus dr. Verhage. Hij besloot zijn rede met vast te stellen dat de goede geest waarin de besprekingen worden gevoerd, het geloof in het tot-stand-komen van een dusdanig goede structuur demonstreert, dat alle betrokkenen daarvan hun profijt zullen kunnen trekken. DISCUSSIE OVER MOTIE Na de rede van dr. A. J. Verhage werd gelegen heid gegeven op het onderwerp van de voor genomen samenwerking in te gaan. Als eerste maakte hiervan gebruik, de heer H. Vondeling, voorzitter van het Bestuur van de Raiffeisenbank „Oosterwolde". Hij gaf een toe lichting op de door zijn bank voorgestelde motie, waarin de Algemene Vergadering van de organi satie zich in principe uitspreekt voor de fusie tussen de beide coöperatieve bankinstellingen en zich tevens uitspreekt voor zoveel mogelijk onver korte handhaving van autonomie van de plaatse lijke banken. De heer Vondeling zei, dat men niet geheel ge rust was over de handhaving van de autonomie binnen de organisatie. Uit de ontvangen informatie is gebleken dat er grote verschillen zijn tussen de Utrechtse en Eindhovense organisatie. Onze struc tuur geeft aan de autonomie een grote plaats. Hiermee is de organisatie groot geworden. De motie waarmee, aldus de heer Vondeling, 400 banken hun instemming hebben betuigd en die op verzoek van enkele ringen en banken was verzacht, is niet bedoeld gericht te zijn tegen het bestuur, maar is in tegendeel bedoeld als een steun. Ook moet de motie niet geïnterpreteerd worden naar de letter, maar naar de geest die eruit spreekt. Gevallen is het gezegde „water in de wijn doen". Maar als er zoveel water bij wordt gedaan, dat het een smakeloos en kleurloos produkt wordt, aldus de heer Vondeling, dan lust niemand het meer. De heer G. E. de Jonge, voorzitter van het Be stuur van de Raiffeisenbank „Wissenkerke", vond het beter de motie te verwijzen naar de Centrale Ringvergadering en voor te leggen aan de te be noemen Commissie van 18. De heer Th. J. G. Mochings, voorzitter van de Raad van Toezicht van de Raiffeisenbank te Cothen- Langbroek, gaf in een knappe en ver doorgevoerde beeldspraak, waarin hij de komende fusie verge leek met een huwelijk, als zijn mening te kennen, dat de consequenties van de fusie natuurlijk niet te overzien zijn, ook niet na de toelichting hierop. Hij had echter vertrouwen in de specialisten, die één en ander voorbereiden, doch waarschuwde voor al te grote concentraties, waarbij de belangen van leden en cliënten in het gedrang zouden kun nen komen. Hij vroeg welke maatstaven men zal gaan aanhouden, waar men reeds nu spreekt over de „gemiddelde" bank. De heer H. Disberg, voorzitter van het Bestuur 5

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 7