WAT ANDERE BANKEN EN ORGANISATIES SCHRIJVEN onze belastingen Wanneer door het overlijden van de vrouw van de ondernemer de huwelijksgemeenschap, waartoe het bedrijfsvermogen behoorde, wordt ontbonden, kan worden afgerekend voor het aandeel in dat vermogen, dat de overleden vrouw bezat (door- gaans de helft). Als de man het bedrijf verder voortzet, kan hij die af te rekenen helft stellen op de werkelijke waarde. Zijn helft blijft dan gewaardeerd op de bij dat overlijden bestaande boekwaarde. Bedoeld waarde-verschil wordt dan met 20 belast na vermindering met de vrijstelling. Nagegaan moet worden, wat voordeliger uitkomt afrekenen tegen 20 en op de reële waarde verder activeren, dan wel geen belasting betalen J (doorschuiffaciliteit!) en op de oude fiscale boek waarde verder gaan. Staking door huwelijk of ontbinding daarvan Indien een vrouw een onderneming drijvende in het huwelijk treedt, en de echtgenoot zet de onder neming voort, dan is eveneens sprake van staking van een onderneming en zal na aftrek van de vrij stelling van f 10.000,de fiscale afrekeningswinst 20 %-40 bedragen. Bij ontbinding van een huwelijksgemeenschap is er in feite geen sprake van staking van de onder neming, doch zal op verzoek tegen het verlenen van de vrijstelling geen bezwaar bestaan. Er be staat aanspraak op het bijzondere tarief van 20-40 op de overdrachtswinst, dit is in casu de helft van de stille en fiscale reserves. Ook hier is de doorschuiffaciliteit mogelijk. Overdracht door ouders aan kinderen Mits zowel de belastingplichtige als de kinderen die de onderneming willen voortzetten (eigen of aangehuwde pleegkinderen) zulks schriftelijk aan de fiscus verzoeken, wordt, bij de overdracht van het vermogen van de onderneming aan die kin deren de onderneming geacht niet te zijn gestaakt. Voorwaarden daartoe zijn, dat de ouder de leeftijd van 65 jaar moet hebben bereikt of inva lide is. Er vindt in dat geval geen afrekening plaats van de stille reserves en de vrijstelling van f 10.000, vervalt. 232

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 44