Vïïïï ilH' ging voor alle partijen de beste oplossing biedt. In het Zuidhollandse glasdistrict betreft dit naar schatting 1.000 tot 1.500 bedrijven. Gelukkig vor men zij een minderheid binnen de gehele glas groentesector. Ondanks de sterke kostenstijgingen en de stagnerende opbrengstprijzen in de jaren '60 blijken veel bedrijven de laatste jaren inkomens behaald te hebben, die belangrijke besparingen toe laten. Neemt men daarbij de toename van onze ex port en de vergroting van ons marktaandeel in West-Duitsland in beschouwing, dan lijkt voor deze bedrijven een redelijke toekomst weggelegd. Voor al de betere bedrijven zullen door weloverwogen investeringen hun gunstige concurrentiepositie kun nen handhaven. Men dient er echter wel rekening mede te houden, dat de factoren, die de rentabili teit in de jaren '60 hebben beïnvloed, ook in de toe komst zullen doorwerken. Te verwachten valt dan ook, dat het aantal bedrijven, dat aan de toekom stige eisen voldoet, kleiner zal worden. Voor een ieder, die bij de financiering van glas groentebedrijven betrokken is, geeft het boven staande wel enige reden tot bezinning. i r.i DE WETTELIJKE RENTE Het Staatsblad nr. 27 uitgegeven op 2 februari 1971, bevat het Koninklijk Besluit van 18 januari 1971, waarbij de wettelijke rente wordt vastgesteld op negen procent per jaar. De wettelijke rente is de rente, die niet verschul digd is krachtens een overeenkomst, maar op grond van de wet. Het is de rente, die een schuldeiser krachtens artikel 1286 B.W. kan vorderen van een schulde naar, die nalatig is in de voldoening van een geld schuld, waarbij geen hogere rente is overeenge komen. De wettelijke rente kan gevorderd worden zonder dat de schuldeiser enig verlies behoeft te bewijzen. Zij is in het algemeen pas verschuldigd vanaf de dag dat dezelve in rechten gevorderd is (art. 1286 lid 3 B.W.), dus vanaf de dag van de dagvaarding. Reeds meer dan een eeuw lang bedroeg de wet telijke rente vijf procent, aldus vastgesteld bij een wet van 1857. Het bezwaar was, dat deze rente te laag was en door vastlegging in de wet niet op eenvoudige wijze kon worden aangepast aan de heersende rentestand. Bij de wet van 7 oktober 1970 (stb. 458) is be paald dat de hoogte van de wettelijke rente ge regeld wordt bij algemene maatregel van bestuur. Deze algemene maatregel van bestuur is het thans in het Staatsblad geplaatste Koninklijk Besluit. De wettelijke rente wordt hierdoor vastgesteld op negen procent per jaar. Wet en Koninklijk Besluit zijn in werking getre den op 1 maart 1971. Gehandhaafd is de regel, dat de wettelijke rente pas begint te lopen vanaf de dag van de invorde ring. Er is echter thans een nieuwe mogelijkheid ingevoerd: als de schuldenaar na het opeisbaar worden van de vordering schriftelijk tot betaling is aangemaand met de mededeling dat bij verdere vertraging de schuldeiser aanspraak maakt op ver goeding van interessen, wordt de wettelijke rente berekend vanaf de dag waartegen de schuldenaar is aangemaand. Wordt er ingevorderd namens onze banken, dan betreft dit uiteraard steeds vorderingen, waarbij rente is verschuldigd krachtens overeenkomst. Met betrekking tot rentedragende schulden loopt de overeengekomen rente, als die hoger is dan de wettelijke, ook na de dagvaarding door. Is de overeengekomen rente lager dan de wet telijke, dan kan vanaf de dag van de dagvaarding of aanmaning de hogere wetelijke rente gevorderd worden. Dit laatste geval doet zich voor sinds 1 maart 1971 9R

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 8