wordt eventueel mede met toepassing van de arti kelen 23 en 30, eerste lid van genoemde wet en van een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting. Evenals voor de verhoging van de inkomstenbe lasting geldt ook voor de verhoging van de ven nootschapsbelasting dat zij wordt berekend over het bruto bedrag van de aanslag vóór verrekening van voorheffingen en van voorlopige aanslagen. Ingeval de belasting wordt geheven over een boekjaar, dat vóór 1971 is aangevangen en na 31 december 1970 eindigt, wordt de verhoging gesteld op 0,25 percent voor elk van de na 31 december 1970 vallende volle maanden van dat boekjaar. De in en na de maand januari 1971 vast te stellen voorlopige aanslagen over een na 31 december 1970 eindigend (boek-)jaar dienen vastgesteld te worden met inachtneming van de verhoging. De berekening van de verhoogde belasting verloopt bij een boekjaar dat niet samenvalt met het kalender jaar (b.v. een boekjaar 1 juni-31 mei) als volgt: Belasting over boekjaar 1969/70 volgens het onver- hoogde tarief 1971 f 100.000,— Verhoging 5x van 100.000,f 1.250, Verhoogde belasting f 101.250, Voorlopige aanslag van f 101.250 75.937,— Voor de vraag of een reeds opgelegde voorlopige aanslag in verband met de verhoging van de belas ting moet worden gevolgd door een nadere voor lopige aanslag, worden voorshands de geldende richtlijnen voor het opleggen van een nadere voor lopige aanslag aangehouden. Drs. A. van der Meiden. Ethiek en reklame. De hofnar van Koning Klant. Uitgeverij Ambo - Bilthoven, 109 bladzijden, 8,90. ,,De reklame staat nooit op zichzelf en mag nooit geïsoleerd bekritiseerd worden. De nar (de rekla me) is er bij de gratie van de koning (de klant). De koning heeft een nar nodig". Bovenstaan citaat is de rode draad, welke de auteur door zijn boek heeft geweven. Tegenwoor dig staat de reclame bloot aan vele vormen van kritiek. De reclame liegt, verleidt, verkoopt immo rele produkten die we niet nodig hebben, is kost baar, jaagt de consumptieve mens op tot verspil ling en moet dus verdwijnen. Van der Meiden zegt dat de vele vormen van kritiek op de reclame vaak eenzijdig en ongenuanceerd zijn, terwijl ze als een boemerang naar de critici terugkeren. De eenzijdig op de reclame gerichte kritiek kan evengoed ge richt worden op andere communicatiemiddelen: ra dio, tv, krant, partij, kerk en vakbond. De reclame spiegelt het beeld van de mens en zijn begeerten: zijn wens-ik. Hoewel men soms af schuw krijgt van het aldus geschetste mensbeeld wordt het toch getolereerd. Men is zelfs geneigd dat beeld na te volgen. De begrippen ethiek en reclame worden door de auteur opzettelijk niet gedefinieerd. Als ethische toetssteen gebruikt hij de begrippen: medemens, waarheid en mensbeeld. Als verweer tegen kritiek zijn er allerlei codes ontwikkeld. De reclame spreekt veelal een deel waarheid, waardoor een eenzijdig mensbeeld ont staat. Eenzijdig, omdat de mens niet van brood consumptiegoederen) alleen kan leven; er is ook nog honger, verdriet, pijn, eenzaamheid, ge vaar en geluk. De norm is echter dat de reclame in haar eenzijdigheid noch aan de medemens noch aan zichzelf schade mag berokkenen. Welke ethische vragen aan en over de reclame blijven er na de beschouwing van de auteur nog over? Hij stelt er tien in zijn slothoofdstuk. De reclame als instrument van de zogenaamde ,,marketing-mix" werd in Nederland tot nog toe hoofdzakelijk benaderd vanuit economisch ge zichtspunt. Door de theologische achtergronden in zijn beschouwingen geeft de auteur in dit boek dan ook een welkome aanvulling op het denken over reclame. H. 133

Rabobank Bronnenarchief

blad 'De Raiffeisen-bode' (CCRB) | 1971 | | pagina 43